129
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Parkeerplaatsassistent
Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:
-
d
e mogelijkheid om in een leeg vak te
parkeren, rekening houdend met het
formaat van de auto en de ruimte die nodig
is voor de parkeermanoeuvre,
-
d
e moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het systeem meet geen parkeervakken op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan uw auto. Het controlelampje van de
parkeerplaatsassistent kan drie verschillende
toestanden aangeven:
-
g
edoofd: de functie is niet ingeschakeld,
-
p
ermanent brandend: de functie
is ingeschakeld, maar er is nog niet
aan de meetvoor waarden voldaan
(richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te
hoog) of de meting is beëindigd,
-
kn
ipperend: bezig met meten, of de
melding wordt weergegeven.
u
kunt de functie parkeerplaatsassistent
selecteren door de schakelaar A in te drukken.
een
permanent brandend controlelampje geeft
aan dat de functie geselecteerd is.
ti
jdens de meting verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de melding "Meting
wordt uitgevoerd -maximumsnelheid 20
km/u".Weergave op het
instrumentenpaneel
4
rijden
130
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Werking
u hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:
F D ruk op de schakelaar A om de functie te
selecteren.
F
s
c
hakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplek in.
F
r
i
jd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid van minder
dan 20
km/h, en bereid u voor op het
inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen van de plek.
F
H
et systeem geeft de moeilijkheidsgraad
voor het inparkeren aan met een melding
op het display van het instrumentenpaneel,
vergezeld van een geluidssignaal.
F
A
fhankelijk van de melding die het systeem
geeft, kunt u de parkeermanoeuvre al dan
niet uitvoeren. De functie kan de volgende meldingen
weergeven:
Inparkeren JA
Inparkeren moeilijk
Inparkeren NEE De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
-
b
ij het afzetten van het contact,
-
a
ls geen meting nodig is,
-
v
ijf minuten na het selecteren van de functie,
-
a
ls gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70
km/h wordt gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het
systeem geen meting uitvoert.
De functie blijft na een berekening
ingeschakeld en kan dus meerdere
parkeermogelijkheden achter elkaar bepalen.
Zorg ervoor dat de sensoren bij slecht weer en
in de winter niet bedekt worden door vuil en
sneeuw.
ti
jdens het bepalen van de beschikbare ruimte
wordt de parkeerhulp vóór uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing
controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
rijden
131
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Parkeerhulp
Werking
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de manoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te dicht
genaderd is.
Voor en/of achter
Dit systeem bestaat uit afstandssensoren
die zijn aangebracht in de voor- en/of
achterbumper.
Grafische weergave en
geluidssignalen
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
-
g
eluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter bij het
obstakel komt,
-
e
en grafische weergave op het
multifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aangegeven
door de luidsprekers die het geluidssignaal
weergeven (voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer
30
centimeter van het obstakel ver wijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar en/
of verschijnt het symbool "Gevaar" op het
multifunctionele display.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Als de wagensnelheid lager is dan
10
km/h, kunnen door sommige
geluiden (motorfiets, vrachtwagen,
wegwerkzaamheden, ...) de
geluidssignalen van de parkeerhulp
onnodig worden geactiveerd. Het systeem wordt ingeschakeld
:
-
z
odra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld,
-
b
ij vooruitrijden met een snelheid lager dan
10
km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal
en door de weergave van de auto op het
multifunctionele display.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld :
-
a
ls de achteruit wordt uitgeschakeld,
-
a
ls bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10
km/h is,
-
a
ls de auto langer dan 3
seconden stilstaat.
4
rijden
133
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Achteruitrijcamera (tourer)
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
De beelden van de camera worden
weergegeven op het display van het
navigatiesysteem. De afstand tussen de blauwe strepen
correspondeert met de breedte van uw auto
zonder de buitenspiegels.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De rode steep geeft een ruimte van 30
cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1
en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
Aan de hand van de weergegeven
strepen is het niet mogelijk de positie
van de auto ten opzichte van hoge
objecten (zoals andere auto's dicht bij
uw auto) te bepalen. Het is normaal dat
het beeld enigszins vervormd wordt
weergegeven.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een spons of een zachte doek.
Als u bij het wassen van de auto
gebruikmaakt van een hogedrukspuit,
houd dan het uiteinde van de spuit op
een afstand van ten minste 30 cm van
de lens van de camera.
Dit systeem is een hulpsysteem: de
bestuurder moet waakzaam blijven en
permanent de controle over zijn auto
bewaren.
4
rijden
134
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
elektronisch gestuurde vering Hydractive III +
De vering past zich onmiddellijk automatisch
aan uw rijstijl en het profiel van de weg aan
en zorgt zo voor een optimaal comfort en een
perfecte wegligging.
Het veersysteem heeft het voordeel om
afwisselend soepel en stug te zijn, waardoor
een voortdurend samenspel van maximaal
comfort en hoge veiligheid mogelijk is.
De vering verzorgt ook de automatische
wagenhoogteregeling, afhankelijk van de
belading en de rijomstandigheden.
bov
endien kunt u met de vering Hydractive III +
kiezen uit twee standen van de vering.
De stand van de vering kan zowel rijdend als bij
stilstaande auto worden gewijzigd door op de
toets A te drukken.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De geselecteerde stand van de vering
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Normale stand
Deze stand zorgt dankzij de soepele
demping voor een optimaal comfort.
Indien de voor een bepaalde
stand toegestane snelheid wordt
overschreden, keert de auto
automatisch terug naar de normale
wagenhoogte.
Stand SPORT
Deze stand is meer geschikt voor
een dynamische rijstijl.
Het controlelampje van de
bedieningsknop A gaat branden
en er wordt een melding
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de motor wordt afgezet,
blijft de vering in de stand SPORT
staan.
Standen van de wagenhoogte
De wagenhoogte kan alleen bij draaiende
motor versteld worden.
Dankzij de verstelbare wagenhoogte kunt u
elke situatie het hoofd bieden.
b
e
houdens
enkele uitzonderingen moet altijd in de normale
rijstand gereden worden.
F
D
ruk één keer op een van de
bedieningsschakelaars.
De verandering van de wagenhoogte wordt
aangegeven door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
rijden
135
C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Niet toegestane wagenhoogte
Het display van het instrumentenpaneel
geeft tijdelijk een melding dat de gekozen
wagenhoogte niet mogelijk is.
De wagenhoogte blijft in de toegestane stand;
deze stand wordt op het display van het
instrumentenpaneel aangegeven.
Automatische aanpassing van de hoogte- Als op een goed wegdek de wagensnelheid boven de 110 km/uur uitkomt, wordt de
wagenhoogte automatisch verlaagd.
o
p
een
slechter wegdek of wanneer de snelheid onder
de 90
km/uur zakt, keert de wagenhoogte
automatisch terug in de normale stand.
- op een slechter wegdek wordt bij lagere of gemiddelde snelheid de wagenhoogte automatisch
verhoogd. Zodra de omstandigheden het toelaten,
keert de auto terug in de normale stand.
- Wanneer u het contact afzet, zakt de wagenhoogte naar de parkeerstand.
Normale stand
Indien de voor een bepaalde stand toegestane
snelheid wordt overschreden, keert de auto
automatisch terug naar de normale stand.
Laagste stand
Handig bij het in- of uitladen van bagage.
Deze stand wordt gebruikt voor controles in de
werkplaats.
ni
et gebruiken om mee te rijden (niet mogelijk
bij snelheden > 10
km/h).
Hoogste stand
niet mogelijk bij snelheden > 10 km/h.
Gebruik deze stand voor het verwisselen van
een wiel.
Verhoogde stand
Geeft een grotere bodemvrijheid (niet mogelijk
bij snelheden > 40 km/h).
Voor gebruik op slechte wegen en bij het in- en
uitrijden van bijvoorbeeld een parkeergarage.
ri
jd in deze stand altijd met lage snelheid.
Omwille van uw eigen veiligheid is het
verplicht om uw auto met goedgekeurde
blokken of assteunen te stutten, wanneer
u ingrepen onder de auto verricht.
4
rijden
140
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
In combinatie met de
automatische follow me home-
verlichting
De combinatie van de automatische follow
me home-verlichting met de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30
of 60 seconden)
via het configuratiemenu van de auto,
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en verschijnt een melding
op het display van het instrumentenpaneel, in
combinatie met een geluidssignaal.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring A in de stand "AUTO" . Het
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
F Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen wordt
bevestigd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Zicht
141
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
koplampen
handmatig verstellen
Verstel de hoogte van de koplampen
met halogeenlampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0.
1
of 2 personen voorin.
-.
3
personen.
1.
5
personen.
-.
t
u
sseninstelling.
2.
5
personen + maximaal toegestane
belading.
-.
t
u
sseninstelling.
3.
b
estuurder + maximaal toegestane
belading.
Automatische hoogteverstelling van de
meedraaiende koplampen
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
I
n het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
st
and "0" : basisinstelling.
om
verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
ra
ak de xenonlampen niet aan.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waarin het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt, neem dan
contact op met het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om
te controleren of de afstelling van de
dimlichten moet worden gewijzigd om
te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind.
5
Zicht