143
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Storing
In het geval van een storing knippert dit
pictogram op het display in combinatie
met een melding op het display.
Functie "Meedraaiende
koplampen"
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie, gekoppeld aan de functie
"
st
atische bochtverlichting", ervoor dat de
lichtbundels de richting van de weg volgen.
Deze functie, die uitsluitend aanwezig is bij
uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor
een aanzienlijke verbetering van het zicht in
bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of
in de achteruitversnelling staat, is deze
functie uitgeschakeld.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Configuratie
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
5
Zicht
146
C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Automatische ruitenwissers
vóór
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar
de stand "AUTO" te duwen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in
de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat dit controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
sc
hakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Als het contact meer dan 1
minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel A kor t
omlaag te duwen.
Zicht
150
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
scherpe bochten, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP en ABS ,
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.ra adpleeg in beide gevallen het CIt roËn-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
-
b
r
ake Assist
s
y
stem (
bAs)
.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Veiligheid
155
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels achter
Gordel vastmaken
F trek aan de gordel en steek vervolgens de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gesp goed vergrendeld is
door even aan de riem te trekken.
Gordel losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De drie zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaat met
gordelkrachtbegrenzer.
Dit display is in de dakconsole aangebracht.
Als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt, zal
het waarschuwingslampje van de desbetreffende
zitplaats gaan branden of knipperen.
A.
Waarschuwingslampje niet vastgemaakte/
losgemaakte veiligheidsgordels voor en/of achter.
B. W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor.
C.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor.
D.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter.
E.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
F.
W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter.
G. Controlelampje passagiersairbag uitgeschakeld.
H. C ontrolelampje passagiersairbag ingeschakeld.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels en
passagiersairbag vóór
6
Veiligheid
158
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Frontairbags
Activering
De beide airbags worden geactiveerd - behalve
de frontairbag aan passagierszijde wanneer
deze is uitgeschakeld - bij een krachtige
frontale aanrijding binnen de zone voor frontale
aanrijdingen (A), waarbij de botsingsenergie de
hartlijn van de auto in het horizontale vlak volgt
richting de achterzijde van de auto.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
borst en het hoofd van de inzittende voorin
en het stuur wiel (bestuurderszijde) of het
dashboard (passagierszijde), om de inzittende
op te vangen bij het naar voren bewegen. Dit controlelampje brandt op het
display van de dakconsole bij
aangezet contact, zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Uitschakelen
u kunt alleen de frontairbag aan
pa ssagierszijde uitschakelen:
F
z
et het contact af , steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde 1 ,
F
d
raai deze in de stand "OFF" ,
F
v
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
sc
hakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" hebt ver wijderd, zet dan de
schakelaar 1
weer op "ON" om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
De frontairbags verbeteren de veiligheid van de
bestuurder en de voorpassagier bij een frontale
aanrijding door de kans op letsel aan hoofd en
borst te beperken.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Veiligheid
159
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Zij-airbags*
Activering
De zij-airbags worden bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone aan de zijkant (B) aan
de desbetreffende zijde opgeblazen. De
krachten die vrijkomen bij de aanrijding moeten
loodrecht op de lengteas van de auto inwerken,
en in een horizontaal vlak van de buitenzijde
naar de binnenzijde van de auto zijn gericht.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de heup
en de schouder van de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.
StoringDe zij-airbags verbeteren de veiligheid van de
bestuurder en voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding en verkleinen de kans op
letsel aan het bovenlichaam, tussen de heup
en de schouder.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren
in de rugleuningen van de voorstoelen
aangebracht.
Als dit pictogram op het display
van het instrumentenpaneel
wordt
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, laat
het systeem dan zo snel mogelijk
controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbags bij een
zware aanrijding niet afgaan.
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel en
laat ook geen volwassenen op deze zitplaats
plaatsnemen als het pictogram en het
controlelampje permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het CIt roËn- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
ra
adpleeg het CI
t
ro
Ën-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
dit controlelampje knippert.
* Volgens land van bestemming.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
6
Veiligheid
160
C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015
Storing
Als dit pictogram op het display
van het instrumentenpaneel wordt
weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding,
raadpleeg dan het CI
tro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
bi
j een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
bi
j een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij-
airbags niet geactiveerd.
Window-airbags*
De window-airbags verbeteren de veiligheid
van de bestuurder en de passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrijding en
verkleinen de kans op letsel aan de zijkant van
het hoofd.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en het bovenste gedeelte van het
i n t e r i e u r.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de zij-
airbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige aanrijding van opzij binnen (een
gedeelte van) de impactzone aan de zijkant ( B).
De krachten die vrijkomen bij de aanrijding moeten
loodrecht op de lengteas van de auto inwerken, en
in een horizontaal vlak van de buitenzijde naar de
binnenzijde van de auto zijn gericht.
De hoofdairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende vóór of achter in de auto en de ruiten.
* Volgens land van bestemming.
Veiligheid
176
C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015
elektrische kinderbeveiliging
Inschakelen
F Druk op de knop A.
Het controlelampje van de knop A gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display van het instrumentenpaneel. De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden
geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars van de ruitbediening op het bestuurdersportier.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de knop A .
Het controlelampje van de knop A gaat uit en
er verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
ne
em vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
bi
j een ernstige aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten. Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging. Laat dit controleren
door het CI
t
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Veilig vervoeren van kinderen