Page 81 of 245

Instrumenten en bedieningsorganen79
Voor het opladen van een toestel
moet het contact ingeschakeld zijn.
Status van LED op de oplader: ● Brandt groen: mobiele telefoon laadt op.
● Brandt geel: metalen voorwerpen
gedetecteerd in het oplaadge‐
bied. Verwijder de voorwerpen
om te kunnen opladen.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
telefoons kunnen inductief worden
opgeladen.
Voor het opladen van een mobiele te‐
lefoon is eventueel een slede met een
geïntegreerde spoel (bijv. Samsung 4 en 5) of een aansluiting (bijv. som‐
mige iPhone modellen) nodig.
Om in de oplader te kunnen passen
mag de mobiele telefoon niet breder dan 8 cm en niet langer dan 15 cm
zijn.
Een mobiele telefoon opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de op‐ lader.
2. Leg de mobiele telefoon met het display omhoog op de oplader.
AanstekerEr zit een aansteker in de midden‐
console.
Druk de aansteker in. Als het element
gloeit, wordt deze automatisch uitge‐
schakeld. Trek de aansteker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de be‐
kerhouders worden aangebracht.
Page 82 of 245
80Instrumenten en bedieningsorganenWaarschuwingslam‐
pen, meters en controlelampen
Instrumentengroep
De naalden van de instrumenten
draaien even tot tegen de eindaan‐
slag wanneer de ontsteking wordt in‐
geschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Weergave van de afgelegde afstand
in km op de onderste regel.
Dagteller Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Zet deze terug door enkele seconden op SET/CLR te drukken 3 90.
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 83 of 245

Instrumenten en bedieningsorganen81Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Tijdens rijden op vloeibaar gas wordt
het peil in de gastank weergegeven.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken wan‐
neer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar rij‐
den op benzine als de gastanks leeg
zijn 3 81.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door LPG
in te drukken kunt u wisse‐
len tussen het gebruik van benzine en LPG. De LED in de knop toont de hui‐
dige bedrijfsmodus.
Led uit:rijden op benzineLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakelen op rijden op
LPG controleren. Licht
op als aan de voorwaar‐
den voldaan is.Led aan:rijden op vloeibaar gasLed knip‐ pert vijf
keer en
dooft:LPG-tank is leeg of sto‐
ring in LPG-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 159.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Page 84 of 245

82Instrumenten en bedieningsorganenGeeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Midlevel-display
De resterende gebruiksduur van de
motorolie wordt in procenten weerge‐
geven naast de controlelamp I op
het Midlevel-display.
Uplevel-display
De resterende levensduur van de olie wordt aangegeven in procenten op de
Informatie- menu voertuig op het
Uplevel-display.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren.
Draai het stelwieltje naar de optie
Resterende levensduur olie .
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de res‐
terende gebruiksduur van de motor‐
olie moet actief zijn. Schakel alleen
het contact in, de motor moet uitge‐
schakeld zijn.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Page 85 of 245
Instrumenten en bedieningsorganen83Volgende onderhoudsbeurtWanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is verstreken, verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 90.
Service-informatie 3 214.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de positie van de contro‐
lelampen verschillen. Bij het inscha‐
kelen van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Page 86 of 245
84Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de instrumentengroep
Page 87 of 245

Instrumenten en bedieningsorganen85Controlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 85XGordelverklikker 3 85vAirbags en gordelspanners
3 86VAirbag deactiveren 3 86pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp 3 87gLaat auto spoedig nakijken
3 87RRem- en koppelingssysteem
3 87-Pedaal intrappen 3 87uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 88[Opschakelen 3 88cStuurbekrachtiging 3 88rUltrasoonparkeerhulp 3 88nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 88bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 88wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 89IMotoroliedruk 3 89YTe laag brandstofpeil 3 89dStartbeveiliging 3 908Buitenverlichting 3 90CGrootlicht 3 90rMistachterlicht 3 90mCruise control 3 90hPortier open 3 90
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐keld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Gloeilamp vervangen 3 172, zeke‐
ringen 3 181.
Richtingaanwijzers 3 112.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de toerenteller.
Page 88 of 245

86Instrumenten en bedieningsorganenk van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de midden‐ console wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Gordelstatus op de achterbankX op het Driver Information Center
knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐
rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Als een niet vastgemaakte gordel tij‐
dens het rijden wordt vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca. vier se‐
conden. Brandt deze niet, dooft deze
niet na vier seconden of licht deze tij‐ dens het rijden op, dan is er een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 38, 3 41.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
Brandt ongeveer 60 seconden na het
inschakelen van het contact. De pas‐ sagiersairbag voor is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 45.
Laadsysteem p brandt rood.