Page 153 of 245

Rijden en bediening151
De afstand tot obstakels wordt ge‐
toond op het Colour-Info-Display door
gekleurde zones vóór of achter de
auto 3 96.
Uitschakelen
Bij een snelheid van meer dan
11 km/h wordt het systeem automa‐
tisch gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de par‐
keerhulptoets D.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en,
indien handmatig gedeactiveerd, ver‐ schijnt Parkeerhulp uit op het Driver
Information Center.
Na het handmatig deactiveren wordt
de parkeerhulp voor weer geacti‐
veerd als D wordt ingedrukt.
Het complete systeem kan handmatig worden gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Info-Display en blijft gedeactiveerd tij‐
dens de contactcyclus of tot het op‐
nieuw activeren in het menu Persoon‐
lijke instellingen. Persoonlijke instel‐
lingen 3 101.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Boordinformatie 3 97.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 90 of, afhanke‐
lijk van de versie, op het Colour-Info-
Display 3 96, ondersteund door ge‐
luidssignalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan al‐ leen bij vooruit rijden worden geacti‐
veerd.
Page 154 of 245

152Rijden en bediening
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp, zie de afzonderlijke beschrijving verderop.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de toetslogica als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de ge‐avanceerde parkeerhulp door de
toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde par‐ keerhulp actief is en het systeem
in de zoekmodus parkeerplek is,
activeert kort drukken de par‐
keerhulp voor-achter.
● Als alleen geavanceerde par‐ keerhulp actief is en het systeemin de inparkeermodus is, deacti‐veert kort drukken de geavan‐
ceerde parkeerhulp.
● Als geavanceerde parkeerhulp actief is, deactiveert lang drukken
de geavanceerde parkeerhulp en de parkeerhulp voor-achter.● Als de vooruitversnelling of de neutraalstand ingeschakeld is,
activeert of deactiveert u door
kort indrukken van de toets de
parkeerhulp voor.
● Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deacti‐
veert u door kort indrukken van
de toets de parkeerhulp voor en
achter.
Activering
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van D klaar voor gebruik.
Page 155 of 245

Rijden en bediening153Het systeem herkent en herinnert tien
meter voor parallelle parkeerplekken
of zes meter voor haaks gelegen par‐
keerplekken in de parkeerhulpmo‐
dus.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐ rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Melding op het Driver Information
Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center door op SET/CLR te drukken.
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Om
parkeerplekken aan de bestuurders‐
zijde te vinden, schakelt u de richting‐
aanwijzer aan de bestuurderszijde in.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Driver Information Center ge‐
toond en klinkt er een geluidssignaal.
Weergave in het Info-Display
Page 156 of 245

154Rijden en bediening
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het betreffende
pictogram op het Info-Display te tik‐
ken.
Selecteer de kant waarop de parkeer‐
plek ligt door op het betreffende pic‐
togram op het display te tikken.Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐
plekken binnen zes meter na het be‐
richt Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐
ren.Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐ geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
● algemene tips en waarschu‐ wingsberichten
● een tip bij een hogere snelheid dan 30 km/u in de zoekmodus
naar een parkeerplek of 8 km/u in de inparkeermodus
Page 157 of 245

Rijden en bediening155● het verzoek om te stoppen wan‐neer een parkeerplek is gevon‐
den
● de richting waarin u rijdt om in te parkeren
● het verzoek tot het inschakelen van de achteruit- of de vooruit‐
versnelling
● het verzoek tot optrekken of rem‐
men
● voor sommige instructies ver‐ schijnt er een voortgangsbalk op
het Driver Information Center
● goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal,
● het annuleren van een inparkeer‐
manoeuvre
Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden geblokkeerd door boordinformatie met een hogere pri‐oriteit. Na het bevestigen van het be‐
richt via SET/CLR op de richtingaan‐wijzer verschijnen de instructies van
de geavanceerde parkeerhulp weer
en kunt u het inparkeren voortzetten.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
● D lang in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te
rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● te veel te schakelen: acht par‐ keercycli bij parallel inparkeren of
vijf cycli bij haaks inparkeren
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● er een storing in het systeem zit
● u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
● het systeem buiten werking is ● een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐
sing is
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐
tiveerd. Druk lang op D om het sys‐
teem naar een nieuwe parkeerplek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
Page 158 of 245

156Rijden en bedieningvoorwerpen of kleding evenals ex‐terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnenbeschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Voor optimale be‐ geleiding tijdens het parkeren is een
rijafstand van ten minste 10 km, in‐
clusief een aantal bochten, nodig.
Page 159 of 245

Rijden en bediening157Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt ge‐
bruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide zij‐
den van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● Auto's die zich buiten de blinde
hoeken bevinden, en die mo‐
gelijk snel naderen.
● Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Let op
Als de passerende auto minstens 10 km/u sneller rijdt dan de gepas‐
seerde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel mogelijk niet op.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u.
Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
Page 160 of 245

158Rijden en bedieningU kunt het systeem activeren of deac‐tiveren op het Info-Display, Persoon‐
lijke instellingen 3 101.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de
zijkanten uit. De zone is tussen onge‐
veer 0,5 meter en twee meter hoog,
vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐
teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 210.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Brandstof
Brandstof voorbenzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐
waardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken. Voor de motor‐ specifieke vereisten verwijzen we u
naar het overzicht motorgegevens
3 222. Eventuele andere informatie
op een label op de tankklep heeft al‐
tijd prioriteit.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.