Page 201 of 245
Verzorging van de auto199● In de op te krikken auto mogenzich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Voor het indraaien de wielbouten
schoonvegen en de buitenkant
van elke wielbout licht invetten
met in de handel verkrijgbaar
smeervet.9 Waarschuwing
Breng geen smeervet aan op de
schroefdraad van de wielbout.
1. Stalen velgen:
Wieldop verwijderen.
Lichtmetalen velgen met
boutkappen
Wielboutdoppen met een schroe‐ vendraaier losklikken en verwijde‐
ren. Ter bescherming een zachte
doek tussen de schroevendraaier
en de lichtmetalen velg aanbren‐ gen.
Lichtmetalen velgen met
wieldoppen
Er zijn twee versies leverbaar:
1.1. Steek de trekker in de open
sleuf van de wieldop en trek de
dop van de velg af. Boordgereed‐
schap 3 186.
1.2. Steek de trekker in het gat
van de wieldop en trek de dop van de velg af. Boordgereedschap
3 186.
Page 202 of 245
200Verzorging van de auto2. Plaats de wielsleutel stevig op dewielbouten en draai elke bout eenhalve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
bouten beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke bouten eerst de adapter voor
de wielborgbouten op de boutkop
voordat u de wielsleutel erop zet.
De adapter ligt in het handschoe‐ nenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik correct on‐
der het juiste kriksteunpunt staat.
Sommige versies zijn uitgevoerd
met dorpelplaten met afgedekte
krikpunten: trek eerst de afdek‐
king van het betreffende krikpunt
eruit voordat u de krik plaatst.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het hef‐
punt dat deze niet kan losschie‐
ten.
Zwengel bevestigen en met de
krik recht onder het kriksteunpunt
aan de zwengel draaien totdat het wiel van de grond komt.
5. Wielbouten losdraaien.
6. Wiel verwisselen.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Auto laten zakken.
Page 203 of 245

Verzorging van de auto2019. Wielsleutel aanbrengen, let erhierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielbouten kruislings aan‐
halen. Het aanhaalkoppel be‐
draagt 110 Nm.
10. Wieldop van de stalen velg vóór het aanbrengen zo verdraaien dat
de ventielopening over het band‐
ventiel valt.
Monteer de wielboutkappen of de
wieldop op de lichtmetalen velg.
11. Berg het vervangen wiel, het boordgereedschap 3 186 en de
adapter voor de wielborgbouten
3 52 op en zet ze vast.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielbouten van hetgemonteerde wiel zo spoedig mo‐
gelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk la‐
ten vervangen of repareren.Krikpositie voor liftplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform, centraal onder de uit‐
sparing van de dorpel.
Voorarmpositie van het liftplatorm op
de carrosserie onderaan.
Reservewiel
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel bevindt zich in een
houder onder de vloerplaat.
Page 204 of 245
202Verzorging van de auto1.Vloer bagageruimte openen 3 66.
Verwijder het opbergvak indien
aanwezig 3 64.
2. Haal de wielsleutel uit de gereed‐ schapskist.
3. Plaats de wielsleutel op de zes‐ kantige bout bij de gereedschaps‐
kist en draai linksom totdat er een
weerstand voelbaar is.
4. Til de reservewielhouder met de hand iets op en haak de vergren‐
deling los.
5. Laat de reservewielhouder zak‐ ken.
6. Til de reservewielhouder met dehand iets op en maak de veilig‐
heidskabel los.
7. Houder volledig laten zakken en reservewiel verwijderen.
8. Wiel verwisselen 3 198.
Het beschadigde wiel moet in de bagageruimte worden vastge‐
maakt, zie onderstaand.
9. Til de lege houder voor het reser‐ vewiel op en haak de veiligheids‐
kabel in.
Page 205 of 245

Verzorging van de auto20310. Til de reservewielhouder verderop en haak de vergrendeling vast.De geopende zijde van de haak
moet hierbij naar de voorkant van de auto wijzen.
11. Sluit de lege reservewielhouder door de zeskantige bout met de
wielsleutel rechtsom te draaien.
12. Berg de wielsleutel en de krik op in de gereedschapskist in de vloer
van de auto.
13. Vloer bagageruimte sluiten.
Een beschadigd wiel in de
bagageruimte opbergen
De reservewielhouder is niet gemaakt voor bandenmaten die afwijken vandie van het reservewiel.
Een beschadigd wiel anders dan het
reservewiel in de bagageruimte plaat‐
sen en vastmaken met een band.
Boordgereedschap 3 186.Wielen met een bandenmaat tot
195/55 R 16 1. Verwijder de bagageruimte-af‐ dekking en til de vloer van de ba‐
gageruimte op. Berg beide opachter de omhoog gezette rugleu‐
ningen van de zitplaatsen ach‐
terin.
2. Draai de vleugelmoer los en neem
de gereedschapskist weg.
3. Zet het beschadigde wiel rechtsop in de uitsparing voor de
gereedschapskist, en laat het
naar voren wijzen.
4. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
Page 206 of 245
204Verzorging van de auto
6.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.9. Plaats de gereedschapskist in de binnenkant van het wiel en zet
deze vast met band 2 die door
twee spaken van het wiel erin ge‐ stoken is.
Wielen met een grotere bandenmaatdan 195/55 R 16 1. Klap de rugleuningen van de zit‐ plaatsen achterin neer 3 63.
2. Haal de band 1 van de gereed‐
schapskist.
3. Plaats het beschadigde wiel met de buitenkant omlaag in de baga‐
geruimte.
Page 207 of 245

Verzorging van de auto2054.Pak de band 1 en haal het uiteinde
met de lus van de band door het
sjoroog rechts.
5. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
6. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
7. Doe de haak in het sjoroog links. 8. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de ba‐
gageruimte wordt geplaatst, moet
altijd met een band worden vast‐
gezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Bij gebruik van het compacte re‐
servewiel kunnen de rijeigen‐
schappen negatief worden beïn‐
vloed. Defecte band zo spoedig
mogelijk laten vervangen of repa‐
reren.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐ tuig trekt, moet u het compacte reser‐
vewiel vooraan plaatsen en een vol‐
waardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 194.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de de‐
fecte band zo snel mogelijk ver‐ vangen of repareren en breng
deze in plaats van het reserve‐ wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 208 of 245

206Verzorging van de autoStarthulp gebruikenNiet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel
en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met de‐ zelfde spanning (12 volt). De ca‐
paciteit van de hulpaccu (Ah)
mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij die‐
selmotoren 25 mm 2
) gebruiken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.● Handrem aantrekken, versnel‐lingsbak in neutrale stand.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok