Page 137 of 484

135
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheidUitschakelen
Storing
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
co
ntroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
ge
bruik nooit meer dan één mat per
plaats.
F
Als
u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert. F
Dr
aai de knop 1 in de stand "0"
: de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven. Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid weer
heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer ingeschakeld:
de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 138 of 484

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2. Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
To
ets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
To
ets voor het onderbreken / hervatten van
de snelheidsregeling.
5.
Toets voor het beheer van de geprogrammeerde
snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snel heidsregelaar geselecteerd.
8.
In
gestelde snelheid.
9.
Se
lectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneelDe snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld .
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
-
bij a
uto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet de selectiehendel
in de stand A staan of moet, in de
handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische versnellingsbak
moet de selectiehendel in de stand D staan of
moet, in de handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
do
or op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
-
au
tomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt. Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Page 139 of 484

137
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": d e
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
Dr
uk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U ku
nt het gaspedaal nu loslaten.
InschakelenF Druk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F
Dr
uk nogmaals op de toets 4 om
de snelheidsregelaar weer in te
schakelen
(O
N).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onver wacht gaat
accelereren of vaart minderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F in s tappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
co
ntinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid
zeer snel veranderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
sc
hakel eerst de functie in (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
F
ho
ud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
F
dr
uk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren. De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
dr
uk op de toets 5
om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te geven,
F
dr
uk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Rijden
Page 140 of 484

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Uitschakelen
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om de functie weer in te
schakelen.Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Draai de knop 1 in de stand "0": d e
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
co
ntroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
le
g nooit meerdere matten op
elkaar.
Page 141 of 484

139
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het multifunctionele
display worden blokjes weergegeven die het
pictogram van de auto steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Rijden
Page 142 of 484

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
k
m/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
k
m/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 143 of 484

141
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het touchscreen.
De achteruitrijcamera wordt bij bepaalde uitvoeringen
gecombineerd met de parkeerhulp.De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De gebogen blauwe strepen geven de
maximale draaicirkel weer.
De groene strepen geven een afstand van
ongeveer 1 en 2 meter achter de achterbumper
van uw auto weer.
De rode streep geeft een afstand van ongeveer
30 cm achter de achterbumper van uw auto
w e e r.Aan de hand van de weergegeven strepen
kan niet de plaats van de auto ten opzichte
van hoge voor werpen (zoals auto's in de
nabijheid) worden bepaald.
Een zekere vervorming van het beeld is
normaal.
Dit systeem is een hulpsysteem; de bestuurder
moet waakzaam blijven en te allen tijde de
controle over zijn auto bewaren.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd bij het wassen van de auto het uiteinde
van de spuit op een afstand van ten minste
30 cm van de lens van de camera.
Maak de lens van de camera regelmatig
schoon met een zachte doek.
Rijden
Page 144 of 484
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Zicht