Page 185 of 484
183
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Claxon
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep
verzenden naar de hulpdiensten of de speciale
helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de
Assistance-helpdesk van CITROËN). Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
g eva a r.
F
Dr
uk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Maak geen overmatig gebruik van de
claxon en houd u bij het gebruik aan de
ter plaatse geldende wetten en regels.
Raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer
informatie over het gebruik van deze
voorziening.
Veiligheid
Page 186 of 484

Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-
he
t antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
de
noodremassistentie (AFU),
-
de a
ntislipregeling (ASR),
-
de d
ynamische stabiliteitscontrole (ESP).
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Page 187 of 484

185
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Intelligente TractiecontroleWerking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing in
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waardoor
u tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente
tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen
om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de
aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 188 of 484

Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
UitschakelenStoring
Als dit verklikkerlampje en het lampje
van de uitschakelknop gaan branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op een
storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
F Druk op deze knop.
H
et lampje van de knop gaat branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt. F
Dr
uk nogmaals op deze knop.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,
.
..)
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen. Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
k
m/h.
Bij snelheden tot 50
k
m/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
Page 189 of 484

187
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
ESP/ASRLaat het systeem na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De systemen ESP en ASR zorgen voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen ESP en ASR
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden. De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
onderdelen alsmede de montageprocedure
en het uitvoeren van werkzaamheden door
het CITROËN-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen ESP en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk de
auto te voorzien van winterbanden voor en
achter die ervoor zorgen dat de wegligging
zo neutraal mogelijk is.
Veiligheid
Page 190 of 484

Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F
Co
ntroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gor delsluiting.
F
Ho
ud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veilighei dsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam va n de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Page 191 of 484

189
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20
k
m/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze 2
m
inuten blijft
(blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt*
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
a chter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2.
Pi
ctogram veiligheidsgordel linksvoor.
3.
Pi
ctogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
4.
Pi
ctogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.
Pi
ctogram veiligheidsgordel middenachter.
6.
Pi
ctogram veiligheidsgordel linksachter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1 o p het
instrumentenpaneel en de
pictogrammen 2
e
n/of 3
o
p het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter
Bij het aanzetten van het
contact gaan de desbetreffende
pictogrammen 4 , 5
e
n 6
g
edurende
ongeveer 30
se
conden rood branden
als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20
k
m/h
brandt het desbetreffende
pi
ctogram
4,
5 o
f
6 r
ood, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, als een
achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft
losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of verkoopland.
Veiligheid
Page 192 of 484

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
mo
et deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
ma
g deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
ma
g deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
ma
g er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.