Page 145 of 257
Rijden en bediening143
3. Duw de ontgrendelingshendelomlaag en haal de keuzehendel
uit P of N. Als deze standen weer
worden ingeschakeld, zit de keu‐
zehendel weer vast. Oorzaak van
de stroomonderbreking door een
werkplaats laten verhelpen.
4. Breng de kap van de keuzehendel
weer op de middenconsole aan.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 92.
Page 146 of 257

144Rijden en bedieningGeautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe, allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door het hydraulisch systeem wordt ver‐
oorzaakt.Versnellingsbakdisplay
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus wor‐
den M en het nummer van de gese‐
lecteerde versnelling aangeduid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N geeft neutraal aan.
Motor starten
Start de auto als de transmissie niet
in de stand N staat met ingetrapt rem‐
pedaal.
Bij het starten schakelt de transmissie
automatisch naar N. Dit gebeurt mo‐
gelijk met enige vertraging.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden ge‐
start.
Stop-startsysteem Autostop
Als de auto stilstaat en het rempedaal
is ingetrapt, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelamp D.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Page 147 of 257

Rijden en bediening145
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat controlelamp D op het DIC
uit.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of meer.
Stop-startsysteem 3 134.
Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste
stand.
N=neutrale standD/
M=wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. Het versnellingsbak‐
display toont D of M met de ge‐
selecteerde versnelling<=Opschakelen in handgescha‐
kelde modus]=Terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Als de keuzehendel van R naar links
wordt gezet, wordt D direct ingescha‐
keld.
Als de keuzehendel van D naar <
of ] wordt gezet, wordt de handge‐
schakelde modus M geselecteerd en
schakelt de versnellingsbak.
Wegrijden Het rempedaal intrappen en de keu‐
zehendel in D/M of R zetten. Als D
wordt geselecteerd, is de versnel‐
lingsbak in de automatische modus
en wordt de eerste versnelling inge‐
schakeld. Bij het selecteren van R
wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van het rempedaal
rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na het inschakelen van een ver‐
snelling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Auto stoppen Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Afremmen op de motorAutomatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Page 148 of 257

146Rijden en bediening
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren. Over‐
schakelen op de handgeschakelde
modus is alleen mogelijk wanneer de
motor draait of tijdens een Autostop.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren
De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft in‐
geschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Trek daarom altijd de handrem aan
wanneer u het contact uitschakelt. Als de handrem niet is aangetrokken,
knippert P in het versnellingsbakdis‐
play en kan de sleutel niet uit het con‐tactslot worden verwijderd. P stopt
met knipperen in het versnellingsbak‐ display zodra de handrem enigszinswordt aangetrokken.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Bandenspanningscontrolesys‐teem Om het koppelen van de sensoren
van het bandenspanningscontrole‐
systeem te starten, moet de keuze‐
hendel verplaatst en vijf seconden in
stand N worden gehouden. P brandt
op het versnellingsbakdisplay om aan
te geven dat het koppelen van de sen‐ soren kan worden gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 207.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt eenwaarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC). Boordinfor‐ matie 3 103.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de ver‐
snellingsbak naar de handgescha‐
kelde modus in en schakelt navenant.
Aanduiding versnelling
Het symbool R met een cijfer ernaast
verschijnt wanneer schakelen om‐
wille van het brandstofverbruik wordt
geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen ver‐
schijnt alleen in de handgeschakelde
modus.
Page 149 of 257

Rijden en bediening147Elektronische
rijprogramma's ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen rekening met
de rijomstandigheden, bijv. bij het
rijden met een zware lading of bij
het oprijden van hellingen.
Kickdown
Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk van het motortoerental naar een la‐
gere versnelling.
Storing
Om schade aan de geautomatiseerde versnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐
lingstemperaturen automatisch in.Bij een storing brandt controlelamp g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center. Boordinformatie 3 103.
Er kan slechts beperkt of niet verder worden gereden, afhankelijk van de
storing.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 91.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Page 150 of 257

148Rijden en bediening
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 91.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Page 151 of 257

Rijden en bediening149Om minder kracht te hoeven uit‐
oefenen bij het aantrekken van de handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelamp R 3 91.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht
(noodstop).
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. De remmen worden au‐
tomatisch losgezet zodra de auto op‐ trekt of de vasthoudtijd van
twee seconden is verstreken.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Page 152 of 257

150Rijden en bediening
Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC).
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer com‐
fort.