Page 33 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-18
3
DAU1234E
StuurschakelaarsLinks Rechts
Schakelaar alarmverlichtin
g
DAU12381
Lichtsignaalschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om met de kop-
lampen een lichtsignaal te geven.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtin gaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU51842
Schakelaar tractiere gelin g “TCS”
De schakelaar wordt gebruikt om de trac-
tieregelingmodi te selecteren.
Zie “Tractieregeling” op pagina 3-21 voor
meer informatie.
1. Lichtsignaalschakelaar “ ”
2. Dimlichtschakelaar “ / ”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
4. Claxonschakelaar “ ”
5. Schakelaar tractieregeling “TCS”
53421
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
3. Startknop “ ”
1. Schakelaar alarmverlichting “ ”
213
1
U2SGD0D0.book Page 18 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 34 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-19
3
DAU12661
Noodstopschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12712
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU41701
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12734
Schakelaar alarmverlichtin g“”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ”
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaan-
wijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Ge bruik de alarmverlichtin g niet g ed u-
ren de lan gere tij d als d e motor niet
d raait om dat hier door de accu kan ont-
la den.
DAU47495
Rijmo dusschakelaar “MODE”
WAARSCHUWING
DWA15341
Wijzi g d e rijmo dus niet tij dens het rij den.Met deze schakelaar wijzigt u de rijmodus
naar “STD”, “A” of “B” in de onderstaande
volgorde:
STD → A → B → STD
De gasgreep moet volledig gesloten zijn bij
het wijzigen van de rijmodus. (Zie pagina
3-17 voor uitleg over de afzonderlijke rijmo-
di.)OPMERKING De modus is standaard ingesteld op
“STD”. De “STD” modus keert terug
wanneer u de sleutel naar “OFF”
draait.
De geselecteerde modus wordt ge-
toond in de rijmodusweergave. (Zie
pagina 3-13.)
DAU12821
Koppelin gshen delDe koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
ken worden en langzaam worden losgela-
ten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-35.)1. Koppelingshendel
U2SGD0D0.book Page 19 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 35 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-20
3
DAU12872
SchakelpedaalHet schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor en wordt in combina-
tie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU33854
RemhendelDe remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelknop
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, moet u de stelknop
draaien terwijl u de hendel van de gasgreep
vandaan houdt. Als de gewenste positie is
bereikt, stel deze dan in door een groef op
de stelknop uit te lijnen met het
merkteken “ ” op de remhendel.
DAU12942
Rempe daalHet rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
1. Schakelpedaal
1
1. Remhendel
2. Stelknop voor afstelpositie van remhendel
3. Afstand tussen remhendel en gasgreep
4. “ ”-merkteken
4 2
1
3
1. Rempedaal
1
U2SGD0D0.book Page 20 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 36 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-21
3
DAU51862
Tractieregelin gDe tractieregeling helpt bij het behouden
van grip bij het optrekken. Wanneer senso-
ren detecteren dat het achterwiel begint te
slippen (ongecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld. Het
controlelampje tractieregeling knippert om
de bestuurder te laten weten dat de tractie-
regeling is ingeschakeld.
WAARSCHUWING
DWA15432
De tractiere gelin g vormt g een vervan-
g in g voor verstan dig rij ged ra g dat is
aan gepast aan de omstan dig he den. De
tractiere gelin g b ie dt geen beschermin g
te gen gripverlies door te snel in gaan van
b ochten, snel optrekken b ij schuin over-
hang en of door remmen, en kan we gglij-
d en van het voorwiel niet voorkomen.
Rij d altij d voorzichti g op oppervlakken
d ie mo gelijk gla d kunnen zijn en vermij d
b ijzon der gla dde oppervlakken.OPMERKING Het is mogelijk dat de tractieregeling
wordt ingeschakeld wanneer de ma-
chine over een hobbel rijdt.
Er zijn mogelijk kleine veranderingen
in het motor- en uitlaatgeluid waar-
neembaar wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
De tractieregeling heeft zes modi en een
uitstand.
In “TCS”-modus 1 biedt de tractiere-
geling de minste ondersteuning.
In “TCS”-modi 2 tot en met 6 biedt de
tractieregeling meer ondersteuning. In
modus 6 biedt de tractieregeling de
meeste ondersteuning.
In de “TCS OFF”-modus is de tractie-
regeling uitgeschakeld. Bij sommige
rijomstandigheden kan het systeem ook automatisch worden uitgescha-
keld (zie “Terugstellen” op pagina
3-22).
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, wordt de tractieregeling ingescha-
keld en wordt de laatst gekozen modus
weergegeven op de multifunctionele meter.
Alle modi van de tractieregeling kunnen
worden geselecteerd als de sleutel in de
stand “ON” staat. Modi 1 tot en met 6 kun-
nen ook worden geselecteerd terwijl de
machine rijdt, maar hiervoor moet de gas-
greep volledig gesloten zijn. De tractierege-
ling kan niet worden in- of uitgeschakeld
terwijl de machine rijdt.
LET OP
DCA16801
Ge bruik uitsluiten d d e voor geschreven
b an den. (Zie pa gina 6-19.) Bij geb ruik
van ban den met een an dere maat zal de
tractiere gelin g d e wielrotatie niet nauw-
keuri g kunnen re gelen.
OFF Weergave
Modus 1
Modus 2
Modus 3
Modus 4
Modus 5
Modus 6
TCS
OFF
TCSTCSTCSTCSTCSTCS
U2SGD0D0.book Page 21 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 37 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-22
3
Tractieregelin g instellen
WAARSCHUWING
DWA16071
Het wijzig en van de instellin gen tij dens
het rij den kan de bestuur der aflei den.
Wees daarom extra voorzichti g b ij het
wijzi gen van de instellin gen tij dens het
rij den.Houd terwijl de machine stilstaat de boven-
kant van de schakelaar van de tractierege-
ling ten minste twee seconden ingedrukt
om de tractieregeling uit te schakelen. Druk
op de onderkant van de schakelaar om de
tractieregeling in te schakelen.
Sluit met de machine in stilstand of tijdens
het rijden de gasgreep en druk op de on-
derkant van de schakelaar om tussen de
modi te wisselen van 1 tot en met 6. Sluit de
gasgreep en druk op de bovenkant van de
schakelaar om tussen de modi te wisselen
van 6 tot en met 1.OPMERKINGDe machine is in de fabriek ingesteld op
“TCS”-modus 6.
Teru gstellen
De tractieregeling kan worden uitgescha-
keld onder de volgende omstandigheden: Het voor- of achterwiel komt van de
grond tijdens het rijden
Overmatig doorslaan van het achter-
wiel Als de tractieregeling is uitgeschakeld,
brandt zowel het controlelampje tractiere-
geling als het waarschuwingslampje motor-
storing.
Om de tractieregeling terug te stellen:
Draai de sleutel naar “OFF”. Wacht min-
stens één seconde en draai de sleutel dan
terug naar “ON”. Het controlelampje trac-
tieregeling dient nu uit te gaan en het sy-
steem wordt ingeschakeld. Het
waarschuwingslampje motorstoring dient
uit te gaan nadat een rijsnelheid van min-
stens 20 km/h (12 mi/h) is bereikt. Als het
controlelampje tractieregeling en/of het
waarschuwingslampje motorstoring na het
terugstellen blijven branden, kan nog
steeds met de motorfiets worden gereden;
laat de motorfiets echter zo snel mogelijk
nazien door uw Yamaha dealer.LET OP
DCA17732
Hou d alle soorten ma gneten (inclu-
sief ma gneet grijpers, ma gnetische
schroeven draaiers etc.) uit de buurt
van de sensor en rotor van het voor-
wiel, an ders kunnen de sensor en
rotor beschad igd raken met een
onjuiste werkin g van de tractiere-
g elin g tot g evolg.
1. Modusweergave tractieregeling
1. Schakelaar tractieregeling “TCS”
1
1
U2SGD0D0.book Page 22 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 38 of 112
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-23
3
Let op d at de sensor of rotor niet
b eschad igd raakt.
DAU13075
Tank dopOpenen van de tank dop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van d e tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet d e tankdop goe d
wor den aan ged raai d. Door bran dstof-
lekka ge ontstaat bran dgevaar.
1. Opneemring voorwielsensor
2. Voorwielsensor
2
1
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
U2SGD0D0.book Page 23 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 39 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-24
3
DAU13222
BrandstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b enzinedampen zijn zeer
b ran dbaar. Vol g de on derstaan de in-
structies om bran d en ontploffin g te
voorkomen en het letselrisico tij dens het
tanken te verla gen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt. 3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te bran dstof onmi ddellijk af met een
schone, dro ge, zachte d oek, aange-
zien de bran dstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is g iftig en kan letsel of overlij-
d en veroorzaken. Sprin g zor gvul dig om
met benzine. Pro beer nooit om b enzine
via de mon d over te hevelen. Roep on-
mi ddellijk me dische hulp in na dat u b en-
zine heeft in geslikt, veel benzine damp
heeft in gead emd of b enzine in uw o gen
heeft gekreg en. Als b enzine op uw hui dterechtkomt, was
deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kle din g
morst, trek dan an dere kled ing aan.
DAU54601
LET OP
DCA11401
Ge bruik uitsluiten d loo dvrije benzine.
Loo dhou den de benzine veroorzaakt
ernsti ge schad e aan inwen dig e motor-
on der delen als kleppen en zui gerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
2 1
Voor
geschreven bran dstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol
(E10) acceptabel)
Inhou d b ran dstoftank:
18.0 L (4.76 US gal, 3.96 Imp.gal)
Hoeveelhei d reserve bran dstof (als
het waarschuwin gslampje bran d-
stofniveau gaat bran den):
3.1 L (0.82 US gal, 0.68 Imp.gal)
U2SGD0D0.book Page 24 Monday, June 17, 2013 2:19 PM
Page 40 of 112

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-25
3
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU58080
Tankbeluchtin gsslan g en over-
loopslan gAlvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer alle slangen op scheuren
of beschadiging en vervang indien no-
dig.
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
Controleer of het uiteinde van alle
slangen buiten het stroomlijnpaneel is
geplaatst.
Controleer of alle slangen door de
klem worden geleid.
DAU13434
UitlaatkatalysatorDit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet na dat de mo-
tor heeft g ed raai d. Let op het vol gen de
om bran dgevaar of bran dwon den te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit na bij
b ran dgevaarlijke stoffen, zoals op
g ras of op an der materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voet gan gers of kin deren niet
g emakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanrakin g kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoel d alvorens on derhou ds-
werkzaamhe den uit te voeren.
Laat de motor niet lan ger dan enke-
le minuten stationair d raaien. Lang
stationair draaien kan lei den tot
oververhittin g.
1. Klem
2. Tankbeluchtingsslang
3. Overloopslang brandstoftank
21 3
U2SGD0D0.book Page 25 Monday, June 17, 2013 2:19 PM