Page 177 of 225

Verzorging van de auto175Elektrisch systeem
Zekeringen Controleren of het opschrift op de ver‐ vangende zekering overeenkomt met
dat op de defecte zekering.
In een kastje boven de plusklem van
de accu zitten enkele hoofdzekerin‐
gen. Deze zo nodig laten vervangen
door een werkplaats.
Alvorens een zekering te vervangen,
de desbetreffende schakelaar en de
ontsteking uitschakelen.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Let op
Het is mogelijk dat niet alle beschre‐
ven zekeringenkasten op uw auto
aanwezig zijn.Raadpleeg bij een controle van de
zekeringenkast de bijbehorende sticker.
Zekeringtrekker
In de zekeringenkast in de motor‐
ruimte zit mogelijk een zekeringtrek‐
ker.
Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Zekeringenkast in
motorruimteDe zekeringenkast bevindt zich in de
motorruimte.
Maak het deksel los, til het op en ver‐
wijder het.
Page 178 of 225
176Verzorging van de auto
MinizekeringenNr.Stroomkring1Zonnedak2Buitenspiegels3–4–5Elektrische remregelmodule6Intelligente accusensor7–8Transmissieregelmodule9Carrosserieregelmodule10Koplampverstelling11Achterruitwisser12Verwarmbare achterruit13Koplampstelelement (links)14Verwarmbare buitenspiegels15–16Stoelverwarming17Transmissieregelmodule18MotorregelmoduleNr.Stroomkring19Brandstofpomp20–21Koelventilator22–23Bobine, motorregelmodule24Ruitensproeierpomp25Koplampstelelement (rechts)26Motorregelmodule27–28Motorregelmodule29Motorregelmodule30Uitlaatsysteem31Grootlicht links32Grootlicht rechts33Motorregelmodule34Claxon35Klimaatregeling, aircosysteem36Mistlamp voor
J-cases zekeringen
Nr.Stroomkring1Elektrische remregelmodule2Ruitenwisser voor3Motorregelmodule4Motorregelmodule5–6Brandstofverwarming7–8Koelventilator9Koelventilator10Motorregelmodule, gloeibougie11Startmotor
Page 179 of 225
Verzorging van de auto177Zekeringenkast
instrumentenpaneel
De zekeringhouder interieur bevindt
zich aan de onderzijde van het dash‐
board aan bestuurderszijde.
Verwijder het opbergvak om bij de ze‐
keringen te komen.
Open het opbergvak en trek eraan om dit te verwijderen.
Minizekeringen
Nr.Stroomkring1Carrosserieregelmodule2Carrosserieregelmodule3Carrosserieregelmodule4Carrosserieregelmodule5Carrosserieregelmodule6Carrosserieregelmodule7Carrosserieregelmodule8Carrosserieregelmodule9Portiersloten10Diagnosemodule veiligheid11Portiersloten12Verwarming en ventilatie13Achterklep14Parkeerhulp15Lane Departure Warning,
binnenspiegel16Adaptief rijlicht (AFL)17Elektrisch bediende ruit
bestuurder18Regensensor
Page 180 of 225
178Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring19Reserve20Stuurwiel21Transmissieregelmodule22Aansteker23Reserve24Reserve25Reserve26Display27Instrumentengroep28Adaptief rijlicht (AFL)29Reserve30Reserve31Instrumentengroep32Infotainment, hulp, elektrische
aansluiting33Display, Infotainmentsysteem34Onstar UHP/DAB
Zekeringen S/B
Nr.Stroomkring01Reserve02Reserve03Elektrisch bediende ruiten voor04Elektrisch bediende ruiten
achter05Logistieke modus06Reserve07Reserve08ReserveZekeringenkast in
bagageruimte
Deze is links achterin ondergebracht.
Verwijder het deksel om bij de zeke‐
ringen te komen.
Page 181 of 225
Verzorging van de auto179
Minizekeringen
Nr.Stroomkring1Stoel, lendensteun, bestuurder2Stoel, lendensteun, passagier3Versterker4Aanhangerstekkerdoos5All-Wheel Drive.6Display7Reserve8Aanhanger9Reserve10Reserve11Aanhanger12navigatie13Verwarmd stuurwiel14Aanhangerstekkerdoos15Stuurwiel16Water in brandstofsensor17Binnenspiegel18Reserve
Zekeringen S/B
Nr.Stroomkring01Elektrisch bediende stoel
bestuurder02Elektrisch bediende stoel passa‐ gier03Aanhanger04Spanningsomvormer05Accu06Koplampsproeier07Reserve08Reserve09Reserve
Page 182 of 225
180Verzorging van de autoBoordgereedschapGereedschap
Auto's met bandenreparatieset
Het gereedschap en de bandenrepa‐
ratieset zijn rechts achterin de baga‐
geruimte ondergebracht 3 186.
Auto's met reservewiel
De krik en het gereedschap liggen in
een opbergvak in de bagageruimte
op het reservewiel.
Wiel verwisselen 3 190, reservewiel
3 192.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Banden Banden met maat 195/70 R16 en
215/60 R17 moeten alleen als winter‐ banden worden gebruikt.
Winterbanden Winterbanden verhogen bij tempera‐turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd
te worden.
Page 183 of 225

Verzorging van de auto181
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R 16 95 H215=Bandbreedte in mm60=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat16=Velgdiameter in inches95=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 95 komt bijv. overeen
met 690 kgH=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=tot 160 km/uS=tot 180 km/uT=tot 190 km/uH=tot 210 km/uV=tot 240 km/uW=tot 270 km/uBandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐ vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 213 en op het la‐
bel in de portieropening bestuurders‐
zijde.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 209.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 213.
Voor de voor uw auto goedgekeurde banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
Page 184 of 225

182Verzorging van de auto
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
De sensoren van het TPMS controle‐
ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserve, moet koud
en op de spanning zoals aanbevolen
op het etiket bandenspanning maan‐
delijks worden gecontroleerd.
Controlelamp w gaat branden wan‐
neer de bandenspanning van een of
meer banden veel te laag is.
Controleer de bandenspanning zo
snel mogelijk en pomp ze op de juiste spanning.
Wanneer het systeem een storing de‐
tecteert, knippert w ongeveer
een minuut en blijft dan ononderbro‐
ken branden. Voor de duur van de
storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen.
Als w brandt, is het systeem wellicht
niet naar behoren in staat om een te
lage bandenspanning te detecteren
of te signaleren.
Werking van
bandenspanningscontrole
Het TPMS waarschuwt de bestuur‐
ders wanneer de bandenspanning te
laag is. Op elke set band en wiel, be‐
halve de/het reserveband en -wiel,
zijn TPMS-sensoren gemonteerd. Desensoren van het TPMS controleren
de spanningswaarden van de banden
en verzenden de meetwaarden naar
een ontvanger in de auto.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning licht w op. Stop bij
de eerstvolgende gelegenheid en
breng de banden op de aanbevolen
bandenspanning 3 181.
Ook ziet u een waarschuwingstekst of
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center 3 97.