Page 153 of 225

Rijden en bediening151
■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodBewegwijzering
Begin en eind van:
■ snelwegen
■ A-wegen
■ speelstratenOnderborden ■ bijkomende hints bij verkeersbor‐ den
■ verbod op aanhanger trekken
■ waarschuwing bij nat wegdek
■ waarschuwing bij ijzel
■ richtingspijlen
Snelheidsbeperkingsborden worden
in het Driver Information Center ge‐
toond tot het volgende snelheidsbe‐
perkingsbord of het einde van de
snelheidsbeperking wordt gedetec‐
teerd, of totdat een bepaalde time-out
van het verkeersbord is verstreken.
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. 's Nachts is het systeem actief tot een snelheid van
160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist. De volgende
herkende snelheidsindicatie zal wor‐
den weergegeven.
Page 154 of 225
152Rijden en bediening
Displayweergave
De verkeersborden worden getoond
op de pagina
Verkeersbordherkenning van het Dri‐
ver Information Center. Dit kunt u se‐
lecteren met het stelwiel op de rich‐ tingaanwijzerhendel 3 92.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Center-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Nadat het systeem de pagina met
verkeersborden heeft gewist, ver‐
schijnt het volgende symbool:
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook gewist wan‐
neer u tijdens het rijden de knop SET/
CLR op de richtingaanwijzerhendel
langer indrukt.
Pop-upfunctie
Maximumsnelheden en inhaalverbo‐
den verschijnen als pop-up op elke
pagina van het Driver Information
Center.
Page 155 of 225

Rijden en bediening153
De popup-functie kan worden uitge‐
zet op de verkeersbordenpagina door op de knop SET/CLR van de rich‐
tingaanwijzerhendel te drukken.
Wanneer de instellingspagina wordt
getoond, moet u Uit selecteren om de
popup-functie uit te schakelen. Scha‐ kel de functie weer in door te kiezen
voor Aan. Wanneer u het contact aan‐
zet, wordt de pop-upfunctie uitge‐
schakeld.
Het pop-upvenster wordt gedurende
ca. 8 seconden in het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
■ de voorruit ter hoogte van de front‐ camera niet schoon is
■ verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐neembaar zijn
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer op het display■ de verkeersborden incorrect ge‐
monteerd of beschadigd zijn
■ verkeersborden voldoen niet aan de Conventie van Venetië over ver‐
keersborden (Wiener Übereinkom‐
men über Straßenverkehrszei‐
chen)Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder te helpen bij het herken‐
nen van specifieke verkeersbor‐
den binnen een bepaald snel‐
heidsbereik. Geen verkeersbor‐
den negeren die het systeem niet
weergeeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐
stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
Page 156 of 225

154Rijden en bedieningDe hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ geen gebruik van de richtingaan‐ wijzers
■ geen gebruik van het rempedaal ■ geen gebruik van het gaspedaal of snelheidsverhoging
■ geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
Activering
U activeert het Lane Departure War‐
ning System door de toets ) in te
drukken. De brandende LED in de
toets geeft aan dat het systeem is in‐
geschakeld. Wanneer de controle‐ lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 56 km/u en wan‐ neer een wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
U deactiveert het systeem door de
toets ) in te drukken. De LED in de
knop gaat dan uit.
Bij snelheden van minder dan
56 km/u werkt het systeem niet.
Page 157 of 225

Rijden en bediening155
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ de voorruit niet schoon is
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, zoals zware regenval,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen.
Het systeem kan niet werken als het
geen rijstrookmarkering waarneemt.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 209. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Page 158 of 225
156Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en vervallen van de ga‐
rantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐
nemotoren.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
Page 159 of 225

Rijden en bediening157
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Druk op de klep om deze te openen.
Draai de dop langzaam naar links om hem te openen.
Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Nadat deze automatisch is afgesla‐
gen, kunnen er nog max. twee doses worden toegevoegd.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop naar rechts tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
De waardes voor het brandstofver‐
bruik (gecombineerd) van het model
Opel Mokka liggen binnen een bereik van 7.9 tot 4.5 l/100 km.
De waardes voor CO 2 emissie (ge‐
combineerd) is binnen een bereik van
189 tot 120 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening
R (EG) nr. 715/2007 (in de meest re‐
cente van toepassing zijnde versie),
waarbij rekening wordt gehouden met
Page 160 of 225

158Rijden en bediening
het gewicht van de auto in bedrijfs‐
toestand, zoals voorgeschreven door
de verordening.
De gespecificeerde waarden zijn
slechts bedoeld om de verschillende
voertuigmodellen te kunnen vergelij‐
ken. Ze vormen geen garantie voor
het werkelijke brandstofverbruik van
een bepaalde auto. Accessoires lei‐
den mogelijk tot een geringe verho‐
ging ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2- emis‐
sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐
vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatieAlleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Het ach‐ teraf monteren van een trekhaak door
een werkplaats laten uitvoeren. Zo
nodig wijzigingen in de auto aanbren‐ gen, zoals in het koelsysteem, de hit‐
teschilden of andere uitrusting.
Bij het monteren van een trekhaak
wordt mogelijk de opening voor het
sleepoog afgedekt. Als dat het geval
is, gebruik dan de kogelstang om te
slepen. De kogelstang altijd in de auto bewaren.
Rijgedrag en
aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.Voor aanhangers met een geringe rij‐ stabiliteit en caravans met een maxi‐
maal totaalgewicht van meer dan
1000 kg mag de snelheid van
80 km/u niet worden overschreden en
wordt het gebruik van een trillings‐
demper aanbevolen.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 213.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.