STARTPROCEDURES
Doe het volgende voordat u uw auto
start: stel uw stoel in, stel de binnen-
en buitenspiegels in, doe uw veilig-
heidsgordel om en verzoek eventuele
passagiers ook hun veiligheidsgordel
om te doen.
WAARSCHUWING!
Verwijder altijd uw sleutelhouderbij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achterin of in de buurt van de auto of op
een voor kinderen bereikbare
plaats, en laat het contact van een
voertuig met Keyless Enter-N-
Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische
raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
KEYLESS ENTER-N-GO™
Met deze functie
kan de bestuurder
de contactschake-
laar bedienen door
op een knop te
drukken, zolang de
afstandsbediening
zich in het passagierscompartiment
bevindt.
NORMAAL STARTEN —
BENZINEMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand
PARK of NEUTRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt ter-
wijl u één keer op de knop ENGINE
START/STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en
probeert de auto te starten. Als de
auto niet start, wordt de startmotor
automatisch na 10 seconden uitge-
schakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onder-
breken voordat de motor aanslaat,
druk dan nogmaals op de knop.
OPMERKING: Bij normaal star-
ten van een koude of warme motor
hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
229
Motor uitschakelen met de knop
ENGINE START/STOP (motor
aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand
PARK en druk vervolgens kort op de
knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug
naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de
stand PARK staat en de rijsnelheid
hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee secon-
den lang worden ingedrukt voordat de
motor wordt uitgeschakeld. De con-
tactschakelaar blijft in de stand ACC,
totdat de schakelhendel in de stand
PARK staat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Als de schakelhendel niet in de stand
PARK staat en de knop ENGINE
START/STOP één keer wordt inge-
drukt, verschijnt op het scherm van
het EVIC het bericht “Vehicle Not In
Park” (auto niet in PARK) en blijft de
motor draaien. Verlaat een auto nooit
als deze niet in de stand PARK staat,
omdat de auto dan kan wegrollen.OPMERKING: Wanneer de con-
tactschakelaar in de stand ACC of
RUN (motor draait niet) blijft
staan terwijl de schakelhendel in
de stand PARK staat, wordt het
systeem, nadat het 30 minuten niet
actief is geweest, automatisch uit-
geschakeld en wordt de contact-
schakelaar in de stand OFF gezet.
Functies van knop ENGINE
START/STOP – rempedaal NIET
ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De werking van Keyless Enter-N-Go
is vergelijkbaar met die van een con-
tactschakelaar. Er zijn vier standen:
OFF, ACC, RUN en START. Om de
contactschakelaar in een andere stand
te zetten zonder de auto te starten en
om de accessoires te kunnen gebrui-
ken, volgt u de onderstaande stappen.
Starten met de contactschakelaar
in de stand OFF: Druk op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar in
de stand ACC te zetten (het lampje
ACC gaat branden),
Druk nogmaals op de knop EN- GINE START/STOP om de con-
tactschakelaar in de stand RUN te
zetten (het lampje RUN gaat
branden).
Druk een derde keer op de knop ENGINE START/STOP om de con-
tactschakelaar in de stand OFF te
zetten (het lampje OFF gaat bran-
den).
EXTREEM KOUD WEER
(LAGER DAN 29 °C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten
bij deze temperaturen wordt het ge-
bruik van een van buitenaf gevoede
elektrische motorblokverwarming aan-
bevolen.
230
ALS DE MOTOR NIET
START
WAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of andere
brandbare vloeistoffen in de lucht-
inlaat van het gasklephuis om de
auto te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ernstig
letsel kunnen veroorzaken.
Probeer niet de auto te starten door
middel van aanduwen of slepen.
Auto’s met een automatische ver-
snellingsbak mogen niet op die ma-
nier worden gestart. Onverbrande
brandstof kan de katalysator bin-
nendringen, na het starten ont-
branden en zo de katalysator en de
auto beschadigen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Wanneer de accu van de auto leegis, kunt u startkabels gebruiken
en de auto starten met een hulp-
accu of de accu van een andere
auto. Deze manier van starten
kan gevaarlijk zijn als dit niet op
de juiste manier wordt gedaan.
Raadpleeg de paragraaf "Starten
met startkabels" in het hoofdstuk
"Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
'Verzopen' motor starten (met de
knop ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "Normaal starten" of
"Extreem lage temperaturen" hebt
gevolgd, is het mogelijk dat de motor
is 'verzopen'. Afvoeren van overtollige
brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot
aan de vloer ingetrapt. 3. Druk kort op de knop ENGINE
START/STOP.
De startmotor wordt automatisch in-
geschakeld, draait gedurende 10 se-
conden, en wordt dan uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, laat dan het gas- en
rempedaal los, wacht 10 tot 15 secon-
den, en herhaal dan de procedure
voor "Normaal starten".
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt auto-
matisch geregeld en neemt af naar-
mate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN —
DIESELMOTOR
Let op de volgende zaken als de motor
draait.
Alle lampjes in de instrumentgroep
zijn uit.
Het storingslampje is uit.
Het oliedruklampje is uit.
231
Voorzorgsmaatregelen bij koud
weer
Als de buitentemperatuur zeer laag is,
wordt de dieselbrandstof dikker als
gevolg van de vorming van parafine-
klonten die het dieselbrandstoffilter
kunnen doen verstoppen. Om derge-
lijke problemen te voorkomen, zijn
meerdere soorten dieselbrandstof ver-
krijgbaar afhankelijk van het seizoen:
zomer-, winter- en pooltypen (koude
bergachtige gebieden).
Als dieselbrandstof is bijgevuld waar-
van de specificaties niet geschikt zijn
voor de buitentemperatuur, adviseren
wij u de toevoeging TUTELA DIE-
SEL ART bij de brandstof te mengen
in de verhouding aangegeven op de
fles. Giet de toevoeging in de brand-
stoftank voordat u de brandstof bij-
vult.
Wanneer u het voertuig gedurende
een lange tijd gebruikt of parkeert in
de bergen of koude gebieden, advise-
ren wij u lokaal verkrijgbare diesel-
brandstof bij te vullen. In dat raden
wij u tevens aan de brandstoftank
meer dan 50% vol te houden.Gebruik van accuverwarming
Een accu verliest 60% van zijn start-
vermogen als de temperatuur van de
accu daalt tot -18°C. Voor dezelfde
temperatuurdaling heeft de motor
tweemaal zoveel vermogen nodig om
met hetzelfde toerental te starten.
Door het gebruik van een accuverwar-
ming wordt het startvermogen bij lage
temperaturen aanzienlijk vergroot.
Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet NOOIT brandstof of een an-
dere ontvlambare vloeistof in de
luchtinlaat van de motor om de
auto te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ernstig
letsel kunnen veroorzaken.
1. De schakelhendel moet in de stand
NEUTRAL of PARK staan voordat u
de motor kunt starten.
2. Druk op de knop ENGINE
START/STOP, terwijl u het rempe-
daal ingetrapt houdt. 3. Kijk naar het controlelampje
"Wachten met starten" in de instru-
mentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover. Afhan-
kelijk van de motortemperatuur
brandt dit lampje tot drie seconden
lang.
4. Wanneer het lampje "Wachten met
starten" dooft, wordt de automatisch
gestart.
5. Laat de motor na het starten nog
ca. 30 seconden stationair draaien
voordat u gaat rijden. Dit zorgt ervoor
dat de olie circuleert en de turbocom-
pressor wordt gesmeerd.
Warmdraaien van motor
Geef nooit volgas als de motor koud is.
Bij het starten van een koude motor
brengt u de motor langzaam op het
bedrijfstoerental, zodat de oliedruk
wordt gestabiliseerd naarmate de mo-
tor warmdraait.
232
OPMERKING: Als het bericht in
de instrumentengroep aangeeft dat
de versnellingsbak mogelijk niet
schakelt nadat de motor is afgezet,
mag u de volgende procedure al-
leen uitvoeren op een geschikte lo-
catie (bij voorkeur bij uw erkende
dealer).
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar
PARK. Als dit niet mogelijk is, zet u de
transmissie in de stand NEUTRAL.
3. Houd de contactschakelaar inge-
drukt totdat de motor wordt uitge-
schakeld.
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste schakel-
groep. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.OPMERKING:Ook al kan de ver-
snellingsbak worden gereset, we ra-
den u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw er-
kende dealer. Uw erkende dealer
kan met speciale diagnoseappara-
tuur vaststellen of het probleem zich
nogmaals kan voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak
mogelijk is, is service door de erkende
dealer noodzakelijk.
VIJFTRAPS
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK –
3,0-LITER DIESELMOTOR
De indicator voor de standen van de
schakelhendel (in de instrumenten-
groep) geeft de schakelgroep aan. U
moet het rempedaal ingetrapt houden
om de schakelhendel uit de stand
PARK te kunnen bewegen (raadpleeg
de paragraaf "Schakelblokkeersys-
teem" in dit hoofdstuk voor meer in-
formatie hierover). Om te gaan rijden
dient u de schakelhendel vanuit de
stand PARK of NEUTRAL in de stand
DRIVE te zetten. De elektronisch geregelde versnel-
lingsbak zorgt voor een nauwkeurig
schakelpatroon. Het elektronisch sys-
teem van de versnellingsbak is zelf-
kalibrerend. Hierdoor kunnen de eer-
ste schakelingen bij een nieuwe auto
in het begin wat abrupt zijn. Dat is
echter normaal. Het nauwkeurige
schakelpatroon ontwikkelt zich bin-
nen enkele honderden kilometers rij-
den.
U mag uitsluitend van DRIVE naar
PARK of REVERSE schakelen nadat
u het gaspedaal hebt losgelaten en de
auto tot stilstand is gekomen. Houd
altijd uw voet op het rempedaal als u
naar deze standen schakelt.
De schakelhendel kan alleen in de
standen PARK, REVERSE, NEU-
TRAL en DRIVE worden gezet. U
kunt handmatig schakelen met het
AutoStick® schakelsysteem (raad-
pleeg de paragraaf "AutoStick®" in
dit hoofdstuk voor meer informatie
hierover). Als u de schakelhendel
naar links of rechts (-/+) beweegt ter-
wijl deze in de stand DRIVE staat of
kort op de schakelflippers (-/+) op het
stuur drukt (voor bepaalde
240
LET OP!
Voordat u de schakelhendel uit destand PARK beweegt, moet u de
contactschakelaar van de stand
LOCK/OFF in de stand ON/RUN
zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden. Anders kan de
schakelhendel beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt. Anders kan schade aan de
aandrijflijn ontstaan.
U kunt aan de hand van de volgende
indicatoren controleren of u naar de
stand PARK hebt geschakeld:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de schakelhendel
dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt
en volledig op zijn plaats zit. Controleer de versnellingsindicator
en kijk of de stand PARK wordt
aangegeven.
Controleer of de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden be-
wogen wanneer u het rempedaal
niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Schakel alleen naar REVERSE
als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAAL (N)
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de handrem aan en
schakel naar PARK wanneer u wilt
uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de
stand NEUTRAL en schakel nooit
het contact uit om in vrijloop een
helling af te dalen. Dit zijn onveilige
handelingen waarbij u minder snel
kunt reageren op veranderingen
van het verkeer of wegomstandig-
heden. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aan-
rijding kunnen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen
en om andere redenen rijden terwijl
de versnellingsbak in de neutraal-
stand staat, kan ernstige schade
aan de versnellingsbak tot gevolg
hebben. Raadpleeg de paragraaf
"De auto slepen achter een cam-
per" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" en de paragraaf "De auto
laten slepen bij pech" in het hoofd-
stuk "Wat doen in geval van nood"
voor meer informatie hierover.
243
DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden
in de stad en op de grote weg. In deze
stand schakelt de versnellingsbak het
soepelst en rijdt u het zuinigst. De
versnellingsbak schakelt automatisch
op via de eerste underdrive-
versnelling, tweede en derde versnel-
ling, vierde prise-directe-versnelling
en de vijfde overdrive-versnelling. De
stand DRIVE zorgt voor optimale rij-
eigenschappen onder alle normale
omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt
(bijvoorbeeld wanneer de auto zwaar
beladen is, in heuvelachtig terrein, bij
rijden met sterke tegenwind of met
een zware aanhangwagen) gebruikt u
AutoStick® (raadpleeg
"AutoStick®" in dit hoofdstuk voor
meer informatie) om een lagere ver-
snelling te selecteren. Onder deze om-
standigheden presteert de auto beter
in een lagere versnelling en wordt de
levensduur van de versnellingsbak
verlengd omdat het schakelen wordt
beperkt en minder hitte wordt gege-
nereerd.
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,
wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze
stand blijft de versnellingsbak in de
huidige versnelling totdat de auto tot
stilstand is gebracht. Nadat de auto
tot stilstand is gebracht, blijft de ver-
snellingsbak in de tweede versnelling,
ongeacht welke vooruitversnelling is
gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAL blijven wel werken. Het is mo-
gelijk dat het storingslampje brandt.
Dankzij de noodloopmodus kan de
auto voor reparatie naar een erkende
dealer worden gereden zonder dat de
versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste schakel-
groep. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de ver-
snellingsbak worden gereset, we
raden u toch aan zo spoedig moge-
lijk een bezoek te brengen aan uw
erkende dealer. Uw erkende dea-
ler kan met speciale diagnoseap-
paratuur vaststellen of het pro-
bleem zich nogmaals kan
voordoen. Als geen reset van de
versnellingsbak mogelijk is, is ser-
vice door de erkende dealer nood-
zakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische versnellingsbak is
voorzien van een elektronisch gere-
gelde overdrive (vijfde versnelling).
244
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem blijft branden na-
dat de handrem is vrijgezet, duidt
dit op een storing in het remsys-
teem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een er-
kende dealer.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra
voertuigstabiliteit en meer remwer-
king onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem gaat automatisch
"pompend remmen" in moeilijke
remsituaties, om zo het blokkeren van
de wielen te voorkomen.
De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) voorkomt een te grote rem-
kracht op de achterwielen en zorgt
voor een betere beheersing van de be-
schikbare remkracht die op de ach-
teras wordt uitgeoefend.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met enkele motor-
geluiden. Deze geluiden horen bij eenzelftest die het systeem uitvoert om te
controleren of het ABS naar behoren
functioneert. Deze zelftest wordt elke
keer uitgevoerd nadat u de motor hebt
gestart, zodra u de snelheid van
11 km/u overschrijdt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde weg- en remomstandigheden.
ABS grijpt mogelijk in als de auto over
ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een
noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (deze
kan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto tot stilstand is geko-
men).
De magneetkleppen maken klikgeluiden.
Het rempedaal trilt.
Het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavan- ceerde elektronica die mogelijk
gevoelig is voor storingen van on-
juist geïnstalleerde of krachtige
zendapparatuur. Dergelijke sto-
ringen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem
volledig uitvalt. Dergelijke appa-
ratuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïn-
stalleerd.
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afrem-
men of stoppen, trap dan alleen
stevig het rempedaal in.
(Vervolgd)
253