–"Delete" (Wissen, als u de opname wilt
wissen)
• "Play Memos" (eerder opgenomen memo’s
afspelen) — Tijdens het afspelen kunt u op
de Voice Command-toets
drukken om
het afspelen van memo’s te stoppen. Ga
verder door een van de volgende opdrachten
in te spreken:
• "Repeat" (Herhalen, als u een memo wilt
herhalen)
• "Next" (Volgende, als u de volgende memo
wilt afspelen)
• "Previous" (Vorige, als u de vorige memo
wilt afspelen)
• "Delete" (Wissen, als u een memo wilt
wissen)
• "Delete All" (Alles wissen, als u alle memo’s
wilt wissen)
Systeem instellen
Als u wilt schakelen naar de systeeminstellin-
gen, kunt u het volgende inspreken:
• "Change to system setup" (Naar systeemin-
stellingen) •
"Main menu system setup" (Hoofdmenu
systeeminstellingen)
• "Switch to system setup" (Ga naar
systeeminstellingen)
• "Change to setup" (Ga naar instellingen)
•
"Main menu setup" (Hoofdmenu instellingen) of
•"Switch to setup" (Schakel naar instellingen)
In deze modus kunt u de volgende opdrachten
inspreken:
• "Language English" (Taal Engels)
• "Language French" (Taal Frans)
• “Language Spanish” (Taal Spaans)
• "Language Dutch" (Taal Nederlands)
• "Taal Deutsch" (Taal Duits)
• "Language Italian" (Taal Italiaans)
• "Tutorial" (Gebruiksaanwijzing)
• "Voice Training" (Stemtraining) OPMERKING:
Denk eraan dat u eerst op de Voice
Command-toets
moet drukken en op de
pieptoon moet wachten voordat u kunt in-
breken door opdrachten in te spreken.
StemtrainingAls u bij het herkennen van uw gesproken opdrach-
ten of telefoonnummers door Uconnect® Voice
problemen ondervindt, kunt u de functie Stemtrai-
ning gebruiken.
1. Druk op de Voice Command-toetsen
zeg "System Setup" (Systeeminstellingen). Na-
dat het instellingenmenu van het systeem is
geopend, zegt u "Voice Training"(Stemtrai-
ning). Hiermee kunt u het systeem laten wen-
nen aan uw stem, zodat de spraakherkenning
wordt verbeterd.
2. Herhaal de woorden en zinnen als
Uconnect® Voice daarom vraagt. U bereikt de
beste resultaten wanneer de stemtraining
plaatsvindt terwijl de auto is geparkeerd, de
motor draait, alle ramen zijn gesloten en de
aanjager is uitgeschakeld. Deze procedure kan
100
De rugleuning verstellen
De rugleuning kan naar voren of naar achteren
worden versteld. Druk de rugleuningschakelaar
naar voren of naar achteren om de rugleuning
in de richting van de schakelaar te verstellen.
Laat de schakelaar los zodra de gewenste
stand is bereikt.
WAARSCHUWING!
•Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen
van een stoel tijdens het rijden kan ertoe
leiden dat u de macht over het stuur ver-
liest en een aanrijding met ernstig of zelfs
dodelijk letsel veroorzaakt.
• Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde veiligheids-
gordel kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Rijd nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer tegen
uw borstkas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de veiligheids-
gordel door schuift, waardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel kan ontstaan.
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder een elek-
trisch verstelbare stoel en zorg dat deze
altijd vrij kan bewegen. Anders kan de stoel-
bediening beschadigd raken. De stoel kan
niet vrij bewegen als deze wordt gehinderd
door obstakels.
Elektrisch verstelbare
passagiersstoel
Sommige uitvoeringen zijn uitgerust met een
zesvoudig elektrisch verstelbare passagiers-
stoel. De schakelaar voor elektrische stoelver-
stelling bevindt zich aan portierzijde van de stoel. Met de schakelaar kan de positie van de
zitting en rugleuning worden geregeld.
De stoel naar voren of naar achteren
verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar achte-
ren worden versteld. Druk de stoelschakelaar
naar voren of naar achteren om de stoel in de
richting van de schakelaar te verstellen. Laat de
schakelaar los zodra de gewenste stand is
bereikt.
De stoel omhoog of omlaag verstellen
U kunt de hoogte van de stoel verstellen. Trek
de stoelschakelaar omhoog of druk deze om-
laag om de stoel in de richting van de schake-
laar te verstellen. Laat de schakelaar los zodra
de gewenste stand is bereikt.
De zitting omhoog of omlaag kantelen
De hoek van de zitting kan naar beneden of
boven worden versteld. Trek de voor of achter-
zijde van de stoelschakelaar omhoog of druk de
achter- of voorzijde van de stoelschakelaar
omlaag om het voorste of achterste gedeelte
van de zitting in de richting van de schakelaar te
verstellen. Laat de schakelaar los zodra de
gewenste stand is bereikt.
102
Elektrische lendensteun — indien
aanwezig
Auto’s die zijn uitgerust met elektrisch verstel-
bare bestuurders- en passagiersstoelen zijn
mogelijk tevens voorzien van een elektrische
lendensteun. De schakelaar voor de elektrische
lendensteun bevindt zich aan de buitenzijde
van de elektrisch verstelbare stoel. Druk de
schakelaar naar voren om meer lendensteun in
te stellen. Druk de schakelaar naar achteren om
minder lendensteun in te stellen. Druk de scha-
kelaar omhoog of omlaag om de positie van de
lendensteun te verhogen of te verlagen.
Voorstoelen met handmatige
verstelling naar voren/naar achteren
Sommige modellen zijn mogelijk uitgerust met
handmatig verstelling van de bestuurdersstoel
of passagiersstoel. De voorstoelen kunnen naar
voren of naar achteren worden versteld met de
stang die bij de voorkant van de zitting is
geplaatst, vlakbij de vloer.
Trek, terwijl u op de stoel zit, de stang onder de
zitting omhoog en beweeg de stoel voor- of
achterwaarts. Laat de stang los zodra de ge-
wenste stand is bereikt. Beweeg vervolgens
met lichaamsdruk voorwaarts en achterwaartsop de stoel om er zeker van te zijn dat het
stoelverstelmechanisme is vergrendeld.WAARSCHUWING!
•
Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen
van een stoel tijdens het rijden kan ertoe
leiden dat u de macht over het stuur ver-
liest en een aanrijding met ernstig of zelfs
dodelijk letsel veroorzaakt.
• Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde veiligheids-
gordel kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
Handmatige rugleuningverstelling
voorpassagiersstoel — Achterover
Til voor het instellen van de rugleuning de
hendel aan de portierzijde van de stoel om-
hoog, leun naar achteren in de gewenste hoek
en laat de hendel los. Om de rugleuning naar de
Schakelaar voor de elektrische lendensteun
Verstelstang
103
OPMERKING:
•Klap de 60%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de linkerbuiten-
zijde of in het midden vastgegespt.
• Klap de 40%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de rechterbui-
tenzijde vastgegespt.
2. Klap de achterbank helemaal naar voren. Achterbank verhogen
Til de rugleuning van de achterbank op en zet
deze vast. Wanneer inferentie van de laad-
ruimte ervoor zorgt dat de rugleuning niet vol-
ledig kan vergrendelen, zult u problemen onder-
vinden om de stoel weer terug te zetten in zijn
normale stand.
WAARSCHUWING!
•
Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan leiden tot
ernstig letsel.
• De laadruimte achter in de auto (al dan
niet met neergeklapte achterbank) mag
tijdens het rijden niet door kinderen wor-
den gebruikt als speelruimte. Bij een on-
geval zouden ze ernstig letsel kunnen op-
lopen. Kinderen horen plaats te nemen in
een geschikt kinderzitje.
Achterbank verstellenOm de rugleuning te verstellen, tilt u de hendel
aan de portierzijde van de stoel omhoog, leunt u
achterover in de gewenste stand en laat u de
hendel los. Om de rugleuning naar de normale
stand terug te brengen, tilt u de hendel omhoog,
leunt u naar voren en laat u de hendel los.
Ontgrendelen van achterbankAchterbank neergeklapt
11 0
sterkte van het omgevingslicht. Om dit systeem
in te schakelen draait u de koplampschakelaar
naar stand A (AUTO).
Bij ingeschakeld systeem is de uitschakelver-
traging van de koplampen ook ingeschakeld.
Dit betekent dat de koplampen nog maximaal
90 seconden lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF hebt gezet.
Om de automatische koplampen uit te schake-
len draait u de koplampschakelaar naar een
andere stand dan AUTO.
OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische stand gaan
de koplampen pas branden zodra de motor
draait.
Koplampen automatisch
inschakelen met ruitenwissers
Als uw auto is uitgerust met automatisch inschake-
lende koplampen dan is deze door de klant te
programmeren functie beschikbaar. Als de koplam-
pen in de modus Automatisch staan en de motor
draait, gaan de koplampen automatisch branden
wanneer de ruitenwisser wordt ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf"Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de klant te program- meren functies"
in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de rui-
tenwissers binnen ongeveer een minuut vijf
wiscycli hebben uitgevoerd. De koplampen wor-
den vier minuten nadat de ruitenwissers zijn
gestopt, weer uitgeschakeld. Zie “Ruitenwis-
sers en sproeiers” in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden inge-
schakeld, dan worden de lampjes op het
instrumentenpaneel automatisch gedimd
zodat ze niet zo fel branden als in het don-
ker. Raadpleeg Verlichtingin dit hoofdstuk
voor meer informatie.
Automatisch grootlicht — Indien
aanwezig
Het automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de- tecteert de verlichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van grootlicht naar
dimlicht wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera zijn
verdwenen.
OPMERKING:
•
Als de voorruit of spiegel voor automa-
tisch grootlicht wordt vervangen, moet de
spiegel voor automatisch grootlicht op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact op
met uw erkende dealer.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het
systeem zal ook niet correct werken als
de voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels (sticker, tol-
kastje, etc.).
11 6
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voe-
ren de ruitenwissers meerdere wisbewegingen
uit en worden vervolgens weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot aanrijdingen leiden.
Mogelijk ziet u andere voertuigen of obsta-
kels over het hoofd. Voorkom plotselinge
ijsvorming op de voorruit door de voorruit
eerst te verwarmen met de ontdooi-inrichting
voordat u de ruitensproeier gebruikt.
WasemGebruik de tipfunctie als het weer vereist dat de
ruitenwissers af en toe gebruikt worden. Draai
het uiteinde van de hendel naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.Regensensor — Indien aanwezigDeze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in.
De functie is vooral handig wanneer spatwater
van de weg of water dat van de ruitenwissers
van een voorliggende auto wordt geblazen, op
de voorruit terechtkomt. Draai het uiteinde van
de multifunctionele hendel naar één van de vijf
standen om deze functie te activeren.
Werking van de ruitensproeierBediening van MIST-functie
123
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 1 km/u
(1 mph). Telkens wanneer u opnieuw kort op de
knop drukt, wordt de snelheid met 1 km/u
(1 mph) verlaagd.
Accelereren om in te halenTrap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellingen moge-
lijk terug om de ingestelde snelheid van de auto
te handhaven.
OPMERKING:
De cruisecontrol houdt de snelheid op hel-
lingen en bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte hellingen is
normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel
hoger of lager worden, waardoor het in die
gevallen beter is om zonder cruisecontrol te
rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in situa-
ties waar het systeem geen constante snel-
heid kan aanhouden. Uw auto kan gezien de
omstandigheden te snel gaan, waardoor u
de controle over de auto kunt verliezen en
mogelijk een ongeval veroorzaakt. Gebruik
de cruisecontrol nooit in druk verkeer of op
bochtige, beijzelde, besneeuwde of anders-
zins gladde wegen.
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) — INDIEN AANWEZIG
Adaptieve cruisecontrol (ACC) vergroot het ge-
bruiksgemak van de cruisecontrol tijdens het
rijden op autosnelwegen en andere hoofdwe-
gen. Het is echter geen veiligheidssysteem en
draagt niet bij aan het voorkomen van ongeval-
len.Met ACC kunt u de cruisecontrol ingeschakeld
houden in lichte tot matige verkeersdrukte zon-
der dat u voortdurend uw cruisecontrol opnieuw
hoeft in te stellen. ACC maakt gebruik van een
radarsensor en een naar voren gerichte camera
ontworpen om direct voor u rijdende voertuigen
te detecteren.
OPMERKING:
•
Als de sensor geen voor u rijdend voer-
tuig detecteert, houdt ACC een vaste in-
gestelde snelheid aan.
• Wanneer de ACC-sensor een voor u rij-
dend voertuig detecteert, zorgt ACC dat
uw auto automatisch iets afremt of ver-
snelt (maximaal tot de oorspronkelijk in-
gestelde snelheid) om een vooraf inge-
stelde volgafstand aan te houden, waarbij
de snelheid wordt aangepast aan de snel-
heid van uw voorligger.
129
Gewenste ACC-snelheid instellenWanneer de auto de gewenste snelheid bereikt,
drukt u kort op de knop SET+of op knop de
SET -. Het EVIC toont de ingestelde snelheid.
Als het systeem wordt ingesteld op een rijsnelheid
lager dan 32 km/u (20 mph), zal de ingestelde
snelheid automatisch veranderen in 32 km/u
(20 mph). Als het systeem wordt ingesteld op een
rijsnelheid hoger dan 32 km/u (20 mph), zal de
ingestelde snelheid overeenkomen met de hui-
dige snelheid van het voertuig.
OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat gebeurt:
•Verschijnt de melding "DRIVER OVERRIDE"
(ingreep door bestuurder) op het EVIC.
• Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
AnnulerenDe volgende omstandigheden annuleren het
systeem:
•Het rempedaal wordt ingetrapt.
• U trapt het rempedaal in.
• U drukt op de schakelaar CANCEL.
• Het ABS-systeem wordt geactiveerd.
• Een antislingerregeling (TSC)-gebeurtenis
optreedt.
• De versnellingsbak in de stand NEUTRAL
wordt gezet.
•
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt geacti-
veerd.
• De handrem wordt aangetrokken.
• De veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt bij lage snelheden.
• Het bestuurdersportier wordt geopend bij
lage snelheden.
• De bestuurder schakelt ESP naar de volledig
uitgeschakelde modus. OPMERKING:
Als ACC wordt hervat of ingesteld terwijl
ESP/ASR is uitgeschakeld, zal ESP automa-
tisch opnieuw worden ingeschakeld.
UitschakelenHet systeem wordt uitgeschakeld en wist de
ingestelde snelheid uit het geheugen als u:
•
Op de AAN/UIT-knop van de adaptieve
cruise control (ACC) drukt.
• Op de AAN/UIT-knop van de normale cruise-
control (vaste snelheid) drukt.
• De contactschakelaar in de stand OFF zet.
• Schakelt naar vierwielaandrijving Low.
HervattenAls er een ingestelde snelheid in het geheugen
is, drukt u op de knop RES (hervatten) en haalt
u daarna uw voet van het gaspedaal af. Het
EVIC toont de laatst ingestelde snelheid.
133