Smalle voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen die dicht langs de
randen van de rijstrook rijden worden pas ge-
detecteerd als ze zich in volledig in de rijstrook
bevinden. Het kan zijn dat er onvoldoende
afstand is tot uw voorligger.
Stilstaande objecten en voertuigen
ACC reageert niet op stilstaande objecten en
voertuigen. ACC reageert bijvoorbeeld niet in
omstandigheden waarbij de auto vóór u naar
een andere rijstrook gaat of wanneer er op uw
rijstrook een auto stilstaat. Blijf altijd alert en
wees erop voorbereid uw remmen te gebruiken.
Algemene informatie
FCC-eisen voor voertuigradarsystemenClassificatiespecificaties:47 C.F.R. Deel 15
47 C.F.R Deel 15.515
Modus Normale cruisecontrol
(vaste snelheid)
Naast adaptieve cruisecontrol is ook de nor-
male cruisecontrol (vaste snelheid) beschikbaar
voor het rijden met een constante snelheid. De
normale cruisecontrol (vaste snelheid) is be- doeld om een ingestelde snelheid aan te hou-
den, zonder dat het gaspedaal bediend hoeft te
worden. De cruisecontrol kan alleen worden
gebruikt als de auto een snelheid heeft van
meer dan 30 km/u (19 mph).
Om tussen de verschillende typen cruisecontrol
te wisselen, drukt u op de AAN/UIT-knop van de
adaptieve cruisecontrol (ACC) zodat de ACC en
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) wor-
den uitgeschakeld. Op de AAN/UIT-knop voor
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) druk-
ken, leidt tot het inschakelen van (omschakelen
naar) de normale cruisecontrol (vaste snelheid).
WAARSCHUWING!
In de modus Normale cruisecontrol (vaste
snelheid) zal het systeem niet reageren op
voertuigen die vóór u rijden. Houdt een vei-
lige afstand aan tot het voertuig dat vóór u
rijdt. Zorg dat u zich altijd bewust bent van de
gekozen modus. Het negeren van deze
waarschuwingen kan een aanrijding en ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
142
De gewenste snelheid instellen
Schakel de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) in. Wanneer de auto de gewenste snel-
heid heeft bereikt, drukt u kort op de knop SET
(+) of SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto
zal nu automatisch de gekozen snelheid hand-
haven. Nadat een snelheid is ingesteld, wordt
een melding CRUISE CONTROL SET TO
MPH/KM (cruisecontrol ingesteld op MPH/KM)
weergegeven dat aangeeft welke snelheid is
ingesteld. Een controlelampje CRUISE wordt
ook weergegeven en blijft branden in de instru-
mentengroep terwijl de snelheid is ingesteld.
Ingestelde snelheid aanpassen
Wanneer de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de snelheid verhogen
door op de knop SET (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snel-
heid continu verhoogd totdat u de knop loslaat.
De nieuwe snelheid wordt dan ingesteld.
Als u eenmaal op de knop SET (+) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 km/u
(1 mph). Telkens wanneer u opnieuw kort op de
knop drukt, wordt de snelheid met 1 km/u
(1 mph) verhoogd.Terwijl de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de ingestelde snelheid
verhogen door de knop SET
+ingedrukt te
houden. Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft
de ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 5 km/u (5 mph) totdat u de knop loslaat. Het
EVIC toont de snelheidstoename.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de cruise-
control (vaste snelheid) is ingesteld, drukt u op
de knop SET (-). Als u de knop SET (-) ingedrukt
houdt, wordt de ingestelde snelheid continu
verlaagd totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens worden inge-
steld.
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 km/u
(1 mph). Telkens wanneer u opnieuw kort op de
knop drukt, wordt de snelheid met 1 km/u
(1 mph) verlaagd.
Terwijl de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de ingestelde snelheid
verlagen door de knop SET -ingedrukt te
houden. Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft
de ingestelde snelheid dalen in stappen van 5 km/u (5 mph) totdat u de knop loslaat. Het
EVIC toont de snelheidsafname.
Annuleren
De volgende omstandigheden annuleren de
Normale cruisecontrol (vaste snelheid) zonder
het geheugen te wissen:
•
U trapt het rempedaal (kort) in.
• U op de knop CANCEL drukt.
•
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt geacti-
veerd.
• De handrem wordt aangetrokken.
• De temperatuur van de remmen wordt hoger
dan het normale bereik (oververhit).
• De schakelhendel wordt uit de stand Drive
gehaald.
Snelheid hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelheden
hoger dan 30 km/u (19 mph).
143
LET OP!(Vervolgd)
•Om voertuigschade te voorkomen moet u
langzaam rijden bij gebruik van ParkView®,
zodat u tijdig kunt stoppen wanneer een
obstakel wordt waargenomen. Het is raad-
zaam om tijdens het achteruitrijden over uw
schouder te kijken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkView®.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. U mag de lens niet afdekken.
ParkView® in- of uitschakelen —
met Uconnect® 5.0
1. Zet de radio aan.
2. Druk op de knop"Settings"(instellingen).
3. Kies de schermtoets "Safety & Assistance"
(hulpsystemen). 4. Kies het selectievakje
"ParkView® Backup
Camera" (ParkView® achteruitrijcamera) om
het systeem in of uit te schakelen.
OPMERKING:
Er verschijnt een vinkje in het selectievak
om aan te geven dat het systeem is inge-
schakeld.
ParkView® in- of uitschakelen —
met Uconnect® 8.4A/8.4AN
1. Kies de schermtoets "Controls"(bedienings-
elementen) onder in het Uconnect® scherm.
2. Kies de schermtoets "Settings"(instellin-
gen).
3. Kies de schermtoets "Safety & Driving Assis-
tance" (hulpsystemen).
4. Kies de schermtoets "Parkview Backup Ca-
mera (achteruitrijcamera) om het ParkView®
systeem in of uit te schakelen.
OPMERKING:
Er verschijnt een vinkje in het selectievak
om aan te geven dat het systeem is inge-
schakeld.
ELEKTRISCH BEDIENBAAR
ZONNEDAK — INDIEN
AANWEZIG
De schakelaar voor het elektrisch bedienbare
zonnedak bevindt zich in de dakconsole tussen
de zonnekleppen.
Schakelaar van elektrisch bedienbare
zonnedak
160
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
1 — Luchtrooster6 — Onderste rij schakelaars11 — Motorkapontgrendeling
2 — Instrumentengroep 7 — Schakelaar waarschuwingsknipperlichten 12 — Ontgrendelknop voor brandstofvulklep
3 — Radio 8 - Opbergruimte (SD-kaart, AUX, USB-mediahub) 13 — Koplampschakelaar
4 — Handschoenenkastje 9 — ESP-knop14 — Dimschakelaar
5 — Toetsen klimaatregeling 10 — Contactschakelaar
179
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Geeft het toerental weer in omwentelingen per
minuut (omw. x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordelsDit lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens
deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de veligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier ook na de
gloeilampcontrole of tijdens het rijden nog is
losgegespt, gaat het controlelampje voor de
veiligheidsgordels knipperen of continu bran-
den. Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofdstuk"Uw
auto" voor informatie hierover. 3.
Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het
ABS-systeem. Het lampje gaat
branden wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud noodzakelijk is. Het conven-
tionele remsysteem zal echter normaal functio-
neren, zolang het waarschuwingslampje voor
het remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om de werking van het ABS-systeem te
herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden als de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, moet het lampje worden
gecontroleerd door een erkende dealer. 4. Controlelampje grootlichtGeeft aan dat grootlicht is ingeschakeld.
5. Indicatielampje mistlampen vóór — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
6. Selecteerbare EVIC-informatie
Dit deel van de instrumentengroep geeft selec-
teerbare informatie weer, zoals een kompas, de
buitentemperatuur, enz. Voor meer informatie,
raadpleeg de paragraaf "Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC) — Indien aanwezig "
in uw gebruikershandleiding.
7. Controlelampje richtingaanwijzer
De pijltjes knipperen gelijktijdig met de
richtingaanwijzers aan de buitenzijde
van het voertuig nadat u de richting-
aanwijzerhendel hebt bediend. Er klinkt een
geluidssignaal en er wordt een melding weer-
gegeven op het EVIC als de richtingaanwijzer
langer dan 1,6 km (1 mijl) ingeschakeld blijft.
181
signaal als de ingestelde grenswaarde wordt
bereikt. Als de oververhitting blijft toenemen, en
de naald van de temperatuurmeter de waardeH
passeert, klinkt er een aanhoudend geluidssig-
naal tot de motor kan afkoelen.
Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat
branden, zet dan de auto veilig stil aan de kant
van de weg. Als de airco is ingeschakeld,
schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak in
de stand NEUTRAL en laat de motor stationair
draaien. Als de meternaald niet terugkeert naar
normaal, zet de motor dan onmiddellijk uit en
bel voor hulp. Voor meer informatie, raadpleeg
de paragraaf "Oververhitting van de motor" in
het hoofdstuk "Wat doen in geval van nood" in
uw gebruikershandleiding.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan schade aan de auto ontstaan.
Wanneer de temperatuurmeter in de "H"-
zone staat, zet dan de auto veilig stil aan de
kant van de weg. Laat de auto met uitge-
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald op "H"blijft staan en u onon-
derbroken geluidssignalen hoort, zet de mo-
tor dan direct af en neem contact op met een
erkende dealer voor service.
WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiateur kun-
nen ernstige brandwonden veroorzaken. Bel
een erkende dealer voor service wanneer de
motor van uw auto oververhit is. Als u besluit
zelf onder de motorkap te kijken, raadpleeg
dan het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto".
Volg de waarschuwingen in het hoofdstuk
"Vuldop van het koelsysteem". 13. Waarschuwingslampje voor het remsys-
teem
Dit lampje geeft verschillende functies
van het remsysteem aan, zoals het
remvloeistofpeil en het aantrekken van
de handrem. Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem gaat branden, is het mogelijk
dat de handrem is aangetrokken, het vloeistof-
peil in het remvloeistofreservoir te laag is of dat
zich een probleem voordoet in het reservoir van
het ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistofpeil
in het reservoir van de hoofdremcilinder zich ter
hoogte van het Full-merkteken bevindt, kan er
sprake zijn van een storing in het hydraulische
remcircuit of is er een probleem met de rembe-
krachtiging gedetecteerd door het ABS-
systeem / elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP). In dat geval blijft het lampje branden tot
de oorzaak is verholpen. Als het probleem
verband houdt met de rembekrachtiging, zal de
ABS-pomp actief zijn tijdens het remmen en
voelt u mogelijk een trilling in het rempedaal.
183
In de juiste omstandigheden verschijnen op dit
scherm de berichten van het elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC). Voor meer informatie,
raadpleeg het hoofdstuk"Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum "van uw gebruikershandleiding.
17. Selecteerbaar EVIC-menu
In dit deel van de instrumentengroep wordt het
selecteerbare EVIC-menu weergegeven. Voor
meer informatie, raadpleeg het hoofdstuk "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) — Indien
aanwezig" van uw gebruikershandleiding.
18. Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem
Het lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden branden nadat u de
contactschakelaar voor de eerste
keer in de stand ON/RUN hebt
gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of gaat
branden tijdens het rijden, moet het systeem zo
snel mogelijk door een erkende dealer worden
nagekeken. Voor meer informatie, raadpleeg de paragraaf
"Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" in het hoofdstuk "Uw auto"van uw
gebruikershandleiding.
19. Controlelampje van alarmsysteem
Gedurende 15 seconden knippert dit
lampje snel wanneer het antidiefsta-
lalarm wordt ingeschakeld. Nadat het
alarm is ingesteld, gaat het lampje
langzamer knipperen. Het controle-
lampje van het alarmsysteem gaat ook ongeveer
drie seconden branden als de contactschakelaar
voor het eerst wordt ingeschakeld.
20. Controlelampje ESP uitgeschakeld —
indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) is uitgeschakeld. 21. Controle-/storingslampje ESP — indien
aanwezig
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet. Als de motor draait, behoort
dit lampje uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESP-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met een
snelheid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u
zo snel mogelijk contact op te nemen met uw
erkende dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen.
OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitgeschakeld en
het controle-/storingslampje ESP gaan kort
branden wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet.
186
Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESP inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
22.
Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AAN - indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn
ingeschakeld.
ELEKTRONISCH VOERTUIGIN-
FORMATIECENTRUM (EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum
(EVIC) heeft een interactief scherm dat zich in
de instrumentengroep bevindt. Dit systeem biedt u op een handige manier
toegang tot diverse nuttige informatie via de
knoppen op het stuur. Het EVIC bestaat uit de
volgende onderdelen:
•
Digitale snelheidsmeter
• Voertuiginformatie
• Informatie over brandstofverbruik
• Trip A (Rit A)
• Trip B (Rit B)
• Radio-informatie •
Opgeslagen meldingen
• Instellen scherm
Met dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op het
stuur te drukken:
• Knop pijl omhoog
Druk kort op de knop pijl omhoog
om omhoog te bladeren door het
hoofdmenu en de submenu’s
(hoofdmeter, mph/km/u, voertuigin-
formatie, terrein, bestuurderhulp,
Locatie van het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Knoppen van EVIC
187