Deze auto is uitgerust met aanvullende gordijn-
zijairbags (SABIC), ter bescherming van de
bestuurder en passagiers die naast een raam
zitten. De gordijn-zijairbags bevinden zich bo-
ven de zijramen. De airbagpanelen zijn voor-
zien van het opschrift SRS AIRBAG.
Deze auto is voorzien van aanvullende zijair-
bags in de stoelen (SAB), die de inzittenden
betere bescherming bieden tegen zijdelingse
botsingen. De aanvullende zijairbags in de
stoelen bevinden zich aan de buitenzijde van de
voorstoelen.
OPMERKING:
•De airbagpanelen zijn in de interieurbe-
kleding nauwelijks zichtbaar, maar sprin-
gen open tijdens het opblazen van de
airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddel-
lijk naar een erkende dealer te worden
gebracht. Componenten van het airbagsysteem
Uw auto is mogelijk uitgerust met de volgende
componenten van het airbagsysteem:
•
Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
•
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Extra knieairbag aan bestuurderszijde
• Kniebescherming
•
Geavanceerde frontairbag aan bestuurderszijde
•Geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
• Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB)
• Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC)
•
Sensoren voor frontale en zijdelingse botsingen
• Gordelspanners voorin, gespsluitingschake-
laar voor veiligheidsgordels OPMERKING:
Deze auto is mogelijk uitgerust met een
gespsluitingsschakelaar voor de veilig-
heidsgordel voor de bestuurdersstoel en/of
de voorpassagiersstoel die registreert of de
gordel is vastgeklikt. Met deze gespsluiting-
schakelaar kan het niveau worden aange-
past waarmee de geavanceerde frontairbags
worden opgeblazen.
Kenmerken geavanceerde
frontairbags
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat
uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de
passagierszijde die in meerdere stadia worden
geactiveerd. Dit systeem reageert overeenkom-
stig de kracht en de aard van de botsing die
worden vastgesteld door de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze
controller ontvangt informatie van de sensoren
voor frontale botsingen.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmid-
dellijk geactiveerd bij een botsing waarbij ge-
bruik van de airbags noodzakelijk is. Deze
44
om met de ogen te knipperen). Dit gebeurt met
zoveel kracht dat letsel kan worden veroorzaakt
als de inzittende niet correct op de stoel zit en/of
de veiligheidsgordel niet op de juiste wijze
draagt, of wanneer zich voorwerpen bevinden
in de ruimte waarin de airbag wordt opgebla-
zen. Dat geldt vooral voor kinderen. De gordijn-
zijairbag heeft na het opblazen slechts een
dikte van circa 9 cm (3,5 inch).
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
OPMERKING:
Wanneer het voertuig over de kop slaat,
kunnen de gordelspanners en/of de aanvul-
lende zijairbags in de voorstoelen en de
extra gordijn-zijairbags worden geactiveerd
aan beide zijden van de auto.
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de
botsingsensoren de controller van het beveili-gingssysteem voor inzittenden helpen bij het
bepalen van de juiste reactie op de botsingen.
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de
airbags zal de controller van het beveiligings-
systeem voor inzittenden, als het communica-
tienetwerk en de voeding intact blijven en af-
hankelijk van de aard van de botsing, bepalen
of het uitgebreide ongelukkenresponssysteem
de volgende functies uitvoert:
•
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
• De waarschuwingsknipperlichten inschake-
len zo lang de accu werkt of totdat het
contact wordt afgezet.
• De interieurverlichting inschakelen zolang de
accu werkt of totdat de contactsleutel wordt
verwijderd.
• De portieren automatisch ontgrendelen.
Om de functies van het uitgebreide ongelukken-
responssysteem na een incident te resetten,
moet u de contactschakelaar van de stand IGN
ON in de stand IGN OFF zetten. Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde frontairbags
is zodanig uitgevoerd, dat deze airbags na het
opblazen onmiddellijk leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
•
Het nylon van de airbag kan soms schaaf-
wonden en/of een rode huid veroorzaken bij
de bestuurder en de voorpassagier tijdens
het opblazen van de airbags. De schaafwon-
den lijken op de wonden die u oploopt als u
zich schaaft aan een touw, de vloerbedek-
king of op de vloer van een gymnastiekzaal.
Deze schaafwonden worden niet veroor-
zaakt door contact met chemische stoffen.
De schaafwonden zijn niet blijvend en gene-
zen normaal gesproken snel. Als uw schaaf-
wonden echter na enkele dagen nog niet zijn
genezen of als u last hebt van blaren, raad-
pleeg dan onmiddellijk een arts.
50
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemDe airbags moeten bedrijfsklaar
zijn om u bij een aanrijding te be-
schermen. Het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem
controleert de interne circuits en de
bedrading van de elektrische com-
ponenten van het airbagsysteem. Omdat het
airbagsysteem zodanig is ontworpen dat het
geen onderhoud vergt, raden wij u aan onmid-
dellijk een erkende dealer te raadplegen wan-
neer een van de volgende problemen zich
voordoet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat niet vier tot acht seconden
branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden na de periode van vier
tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat af en toe branden of blijft
branden tijdens het rijden. OPMERKING:
Als de snelheidsmeter, toerenteller of an-
dere meters voor motorfuncties niet werken,
is het mogelijk dat ook de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden niet
werkt. De airbags zijn dan mogelijk niet
gereed om u te beschermen. Controleer on-
middellijk de zekeringhouder op doorgesla-
gen zekeringen. Raadpleeg het etiket aan de
binnenkant van het deksel van de zekering-
houder voor de juiste airbagzekeringen.
Laat uw erkende dealer controleren of de
zekering nog goed is.
Event Data Recorder (EDR)Deze auto is uitgerust met een Event Data
Recoder (EDR). De belangrijkste taak van de
EDR is het registreren van gegevens die duide-
lijk maken hoe een voertuigsysteem zich heeft
gedragen bij aanrijdingen of bijna-aanrijdingen,
zoals de activering van airbags of een botsing
tegen een obstakel. De EDR is ontworpen om
kortstondig, meestal 30 seconden of korter,
gegevens te registreren die verband houden
met de dynamiek en veiligheidssystemen van
de auto. De EDR in deze auto is ontworpen om gegevens te registreren die onder meer ant-
woord geven op de volgende vragen:
•
Hoe hebben diverse systemen in uw auto
zich gedragen?
• Waren de veiligheidsgordels van de bestuur-
der en passagier vastgegespt?
• Hoe ver (indien van toepassing) trapte de
bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
• Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan een be-
ter inzicht in de omstandigheden waaronder
botsingen en letsel ontstaan.
OPMERKING:
De EDR-gegevens worden uitsluitend bij
werkelijke ongevalsituaties. Onder normale
rijomstandigheden registreert de EDR geen
gegevens en er worden geen persoonlijke
gegevens, zoals naam, geslacht, leeftijd en
ongevallocatie geregistreerd. Het is echter
wel mogelijk dat anderen, bijvoorbeeld de
politie, de EDR-gegevens combineren met
de persoonsgegevens die standaard wor-
den opgevraagd na ongevallen.
52
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd
goed vastgegespt op de achterbank zitten, in-
dien aanwezig. Statistieken tonen aan dat kin-
deren beter beschermd zijn wanneer ze op de
achterbank zijn vastgegespt en niet op de voor-
stoelen.
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in ver-
schillende maten verkrijgbaar, van zitjes voor
baby’s tot oudere kinderen die bijna groot ge-
noeg zijn om een veiligheidsgordel voor volwas-
senen te dragen. Lees altijd de handleiding van
het kinderzitje om te controleren of het geschikt
is voor het kind. Gebruik het juiste kinderzitje
voor het kind.
WAARSCHUWING!
Bij een aanrijding kan een niet-vastgegespt
kind als een projectiel naar voren worden
geslingerd. Bij een aanrijding kan zo veel
kracht nodig zijn om een baby op uw schoot
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
te houden dat u het kind onmogelijk kunt
vasthouden, hoe sterk u ook bent. De baby
en andere inzittenden kunnen zo ernstig
gewond raken. Voor elk kind in uw auto moet
u het bijbehorende kinderzitje gebruiken,
overeenkomend met de grootte van het kind.
Baby- en kinderzitjes
Veiligheidsdeskundigen raden aan kinderen tot
twee jaar, of totdat ze de lengte- of gewichtsli-
miet van het kinderzitje hebben bereikt, tegen
de rijrichting in te vervoeren in de auto. Er
kunnen twee soorten kinderzitjes tegen de rij-
richting in worden geplaatst: babyzitjes en aan-
pasbare kinderzitjes.
Het babyzitje mag u uitsluitend tegen de rijrichting
in de auto plaatsen. Dit wordt aanbevolen voor
kinderen vanaf hun geboorte totdat ze de lengte-
of gewichtslimiet van het babyzitje hebben be-
reikt. Aanpasbare kinderzitjes kunnen ofwel tegen de rijrichting in of in de rijrichting worden gebruikt
in de auto. Aanpasbare kinderzitjes hebben
meestal een hogere gewichtslimiet tegen de rij-
richting in dan babyzitjes en kunnen daarom
tegen de rijrichting in worden gebruikt voor kinde-
ren die hun babyzitje zijn ontgroeid maar nog
geen twee jaar zijn. Kinderen moeten tegen de
rijrichting in worden vervoerd in de auto, totdat ze
het toegestane maximale gewicht of lengte voor
het aanpasbare kinderzitje bereikt hebben. Beide
typen kinderzitjes worden in de auto bevestigd
met een driepuntsgordel of het ISOFIX-
bevestigingssysteem voor kinderzitjes. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf
"ISOFIX
— Bevestigingssysteem voor kinderzitjes ".
Bij gebruik van bepaalde kinderzitjes met
ISOFIX-bevestiging en voetensteunen die tot
aan de bodem van de auto reiken, dient u eerst
de vloermat te verwijderen om te zorgen voor
de juiste montage. Raadpleeg de gebruikers-
handleiding van het kinderzitje voor meer infor-
matie hierover.
56
WAARSCHUWING!
•Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzit-
jes mogen nooit op de voorstoel van een
auto met passagiersairbag worden ge-
plaatst. Bij het opblazen kan de airbag
anders ernstig of zelfs dodelijk letsel aan
kinderen in die zitpositie toebrengen.
• Kinder- of babyzitjes verliezen hun wer-
king wanneer ze onjuist zijn aangebracht.
Het kan losschieten bij een aanrijding. Het
kind kan daardoor ernstig of zelfs dodelijk
letsel oplopen. Volg daarom bij de beves-
tiging van een kinderzitje nauwkeurig de
aanwijzingen van de fabrikant.
• Een tegen de rijrichting in te bevestigen
kinderzitje mag u alleen gebruiken op de
achterbank.
Enkele tips om uw kinderzitje optimaal te ge-
bruiken:
•
Controleer voor de aanschaf van een kinder-
zitje of het is voorzien van een sticker waarop
is vermeld dat het zitje voldoet aan alle van toepassing zijnde veiligheidsnormen. Chrysler
Group LLC raadt u ook aan het kinderzitje
eerst uit te proberen in de auto voordat u het
aanschaft.
•
Het kinderzitje moet geschikt zijn voor het
gewicht en de lengte van het kind. Controleer
de sticker op het zitje en let op de limieten
voor gewicht en lengte.
•
Volg nauwkeurig de instructies van de fabrikant
wanneer u een kinderzitje installeert. Als u het
zitje niet op de juiste wijze installeert, functio-
neert het mogelijk niet wanneer dat nodig is.
• Gesp het kind in het zitje vast volgens de
aanwijzingen van de fabrikant van het zitje.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het baby- of kinderzitje niet ge-
bruikt, zet dit dan vast met de veiligheidsgor-
del of verwijder het uit de auto. Laat het zitje
nooit los in de auto liggen. Bij een noodstop
of aanrijding kan het zitje de inzittenden of de
rugleuningen van de stoelen raken en ern-
stig letsel veroorzaken. Oudere kinderen en kinderzitjes
Kinderen die twee jaar zijn of het tegen de
rijrichting in geplaatste aanpasbare kinderzitje
zijn ontgroeid, kunnen in de rijrichting in de auto
rijden. In de rijrichting geplaatste kinderzitjes en
aanpasbare kinderzitjes die in de rijrichting zijn
geplaatst, zijn bedoeld voor kinderen die ouder
zijn dan twee jaar of zwaarder of langer zijn dan
de gewichts- of lengtelimiet van het tegen de
rijrichting in geplaatste aanpasbare kinderzitje.
Kinderen moeten zo lang mogelijk in een in de
rijrichting geplaatst kinderzitje met gordel wor-
den vervoerd totdat ze het toegestane maxi-
male gewicht of lengte voor het kinderzitje
hebben bereikt. Deze typen kinderzitjes worden
tevens in de auto bevestigd met een driepunts-
gordel of het ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes. Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf
"ISOFIX — Bevestigingssysteem
voor kinderzitjes".
Kinderen die zwaarder of langer zijn dan de
limiet voor het in de rijrichting geplaatste kinder-
zitje, moeten een zitverhoger gebruiken totdat
de veiligheidsgordels goed passen. Als het kind
met de rug tegen de rugleuning op de zitting zit
en de knieën niet kan buigen om de benen te
57
Be-
stuur- derMidden Passagier
Eerste rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
Tweede rijALR ALR ALR
• N.v.t. — Niet van toepassing
• ALR — Automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme
Kinderzitje met een automatisch blokkerend
oprolmechanisme installeren:
1. Voor de installatie van een kinderzitje met
automatisch blokkerend oprolmechanisme trekt
u voldoende gordelband uit het oprolmecha-
nisme om deze door de gordelopening van het
kinderzitje te kunnen leiden. Schuif de gesp in
de gespsluiting totdat u een ’klik’ hoort. Trek
daarna de hele gordelband uit het oprolmecha-
nisme en laat de gordel vervolgens terugrollen
in het mechanisme. Terwijl de gordel wordt
opgerold hoort u een ratelgeluid. Dit geeft aan
dat de automatische blokkeerfunctie is geacti-
veerd. 2. Trek daarna aan eventuele slappe delen van
de gordel om het heupgedeelte rond het kinder-
zitje strak te trekken. Veiligheidsgordels gaan in
de loop van de van losser zitten. Daarom dient
u de gordel af en toe te controleren en, indien
nodig, aan te trekken.
Een bevestigingsband van een kinderzitje be-
vestigen:
Voor een kinderzitje dat tegen de rijrichting in is
vastgezet met de veiligheidsgordels op de mid-
delste zitplaats, is de middelste zitplaats op de
achterbank voorzien van een bevestigingsband
op de armsteun waarmee de armsteun rechtop
kan worden vastgezet. Voor toegang tot de
bevestigingsband van de armsteun van de mid-
delste zitplaats moet de armsteun eerst omlaag
gezet worden. De bevestigingsband zit achter
de armsteun, vastgehaakt aan de kunststoffen
achterkant van de stoel.
Trek de bevestigingsband omlaag om het los te
maken van de kunststoffen achterkant van de
stoel, zet daarna de armsteun rechtop en be-
vestig de haak van de bevestigingsband aan de
band over de voorkant van de armsteun.
Bevestigingsband van de armsteun van de
middelste zitplaats
61
WAARSCHUWING!
•Als een bevestigingsband verkeerd is
vastgemaakt, zal het kind het hoofd mis-
schien te veel kunnen bewegen en kan het
kind letsel oplopen. Gebruik alleen de an-
kerpunten direct achter het kinderzitje om
de bovenste bevestigingsband van het kin-
derzitje vast te maken.
• Gebruik geen sjorogen voor bagage op de
laadvloer. Incorrect gebruik van de beves-
tiging kan leiden tot problemen met het
ankerpunt voor een baby- of kinderzitje.
Het kind kan daardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een front-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of aanrijding als
een projectiel door de auto worden geslingerd
en letsel oplopen of een passagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de
achterbank of in een speciale reismand die is
bevestigd met de veiligheidsgordels.AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste
100 km (60 mijl) kunt u het beste een snelheid
tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph) aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt nu
en dan kort accelereren met plankgas, binnen
de grenzen van de geldende verkeersregels, bij
aan een goed inrijdproces. Accelereren met
plankgas in een lage versnelling kan schadelijk
zijn en moet worden vermeden.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. Raadpleeg de paragraaf "Onderhouds-
procedures" in het hoofdstuk "Onderhoud van
uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de mo-
tor wordt beschadigd.
OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eer-
ste paar duizend kilometers mogelijk iets
meer olie. Dat is bij het inrijden normaal en
duidt niet op een probleem.
Aanvullende vereisten voor een
dieselmotor — indien aanwezig
Vermijd bij de eerste 1500 km zware belastin-
gen, zoals bijvoorbeeld rijden met volgas. Blijf
onder 2/3 van het maximale toelaatbare toeren-
tal voor iedere versnelling. Schakel op het juiste
moment. Schakel niet terug om af te remmen
op de motor.
63
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Voorkom te allen tijde dat er tijdens het
rijden voorwerpen kunnen vallen in de
voetruimte van de bestuurder. Deze voor-
werpen kunnen beklemd raken onder het
rem- en gaspedaal, waardoor u de con-
trole over de auto verliest.
• Bevestigingspunten moeten, indien nodig,
op de juiste wijze worden aangebracht als
deze niet af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze
worden geplaatst of bevestigd, kan de bewe-
ging van het rem- en gaspedaal worden
belemmerd, waardoor u de controle over de
auto verliest.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen die
in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de
bandenspanning (met inbegrip van het reserve-
wiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en buiten-
verlichting controleren terwijl u in de auto de
verlichting bedient. Controleer de controlelamp-
jes voor de richtingaanwijzers en het grootlicht
op het instrumentenpaneel. Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en wor-
den vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto.
Controleer op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of
andere vloeistoflekkage. Ook als u een benzi-
nelucht ruikt of lekkage van brandstof of rem- of
stuurbekrachtigingsvloeistof vermoedt, moet di-
rect de oorzaak worden opgespoord en
verholpen.
66