Page 41 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-26
3
DAU54690
Rijmodusschakelaar “MODE”
WAARSCHUWING
DWA15340
Wijzig de rijmodus niet tijdens het rijden.Met deze schakelaar kan de rijmodus wor-
den gewisseld tussen de toermodus “T” en
de sportmodus “S”.
De gasgreep moet volledig gesloten zijn bij
het wijzigen van de rijmodus.
De geselecteerde modus wordt getoond in
de rijmodusweergave. (Zie pagina 3-12.)
U kunt de rijmodus niet wijzigen terwijl de
cruise control in werking is.
DAU55490
YCC-S-systeem Dit voertuig is uitgerust met het YCC-S
(Yamaha Chip Controlled-Shift)-systeem.
Door de basisfunctie van het systeem kan
de bestuurder schakelen zonder een kop-
pelingshendel te gebruiken. Daarnaast is
het stuur voorzien van een handschakel-
hendel, zodat de bestuurder met de voet
kan schakelen via het schakelpedaal of met
de hand via de schakelhendel. (Zie pagina
3-27.)
Wanneer de motor wordt gestart en het
schakelpedaal of de schakelhendel wordt
bediend, wordt een signaal verzonden naar
de MCU (motorregeleenheid) waardoor de
koppeling wordt ontkoppeld. De ECU (elek-
tronische regeleenheid) past vervolgens de
elektronische gasklep aan, de schakeling
wordt uitgevoerd en vervolgens wordt de
koppeling weer aangegrepen zodra de mo-
tor met de juiste snelheid draait. De MCU
regelt het aangrijpen van de koppeling opti-
maal, op basis van motortoerental, behoef-
te en rijomstandigheden.
OPMERKINGDit is geen automatische versnellingsbak;
alleen het koppelingsysteem werkt automa-
tisch. De bestuurder moet zelf schakelen,
behalve wanneer de machine tot stilstand
komt terwijl de stopmodus is geactiveerd.Zie “Stopmodusschakelaar” (Zie pagina
3-25.) en GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE (Zie pagina 5-1.) voor
meer uitleg over dit systeem.
U1MDD0D0.book Page 26 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 42 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-27
3
DAU40494
Schakelpedaal Deze motorfiets is uitgerust met een con-
stant-mesh 5-versnellingsbak. Het schakel-
pedaal bevindt zich aan de linkerzijde van
de motor. De vrijstand is de laagste positie.OPMERKINGSchakelen is alleen mogelijk wanneer de
sleutel in de stand “ON” staat.Het schakelpedaal is naar voorkeur van de
bestuurder in drie standen in te stellen.
De stand van het schakelpedaal afstel-
len
1. Verwijder het schakelpedaal door de
bout weg te halen. 2. Zet het schakelpedaal in de gewenste
stand.
3. Breng de bout aan en zet deze vast met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
DAU55402
Handschakelhendel “ ”/“ ” De handschakelhendel bevindt zich links op
het stuur.
Trek met uw wijsvinger aan de “ ”-zijde
van de hendel om op te schakelen, en duw
met uw duim tegen de “ ”-zijde om terug te
schakelen. Zie pagina 5-3 voor meer infor-
matie over schakelen.
1. Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
2. Bout
3. StandaardafstellingAanhaalmoment:Bout van schakelpedaal:7 Nm (0.7 m·kgf, 5.1 ft·lbf)
31
2
1. Handschakelhendel “ ”
2. Handschakelhendel “ ”
1
2
–
+
U1MDD0D0.book Page 27 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 43 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-28
3
DAU26824
Remhendel De remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, wordt het stelwiel ge-
draaid terwijl de hendel van de gasgreep
vandaan wordt gehouden. Controleer of het
correcte instelpunt op het stelwiel tegen-
over het “ ” merkteken op de remhendel
staat.
DAU39540
Rempedaal Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van het voertuig.
Dit model is uitgerust met een gekoppeld
remsysteem.
Bij het indrukken van het rempedaal worden
achter- en voorrem gelijktijdig bediend, de
achterrem volledig en de voorrem gedeelte-
lijk. Voor maximale remkracht dient u gelijk-
tijdig zowel de remhendel in te knijpen als
het rempedaal in te drukken.
DAU54530
ABS Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals con-
ventionele remmen. Bij activering van het
ABS-systeem kan een pulsatie worden ge-
voeld in de remhendel of het rempedaal. Ga
in dat geval door met remmen en laat het
ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pom-
pend” remmen, dit vermindert de remeffec-
tiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16050
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.●
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
●
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sys-
teem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “ ”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en gasgreep
15
43
2
4
1
3
2
1. Rempedaal
1
U1MDD0D0.book Page 28 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 44 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-29
3
OPMERKING●
Het ABS-systeem voert een zelfdia-
gnosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van onder de zitting
en wanneer u de remhendel of het
rempedaal licht bedient, kan een tril-
ling in de hendel of het pedaal voel-
baar zijn. Dit duidt niet op een storing.
●
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-sys-
teem actief is. Er is echter speciaal ge-
reedschap vereist, dus neem voor het
uitvoeren van deze test contact op met
uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA16830
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroe-
vendraaiers etc.) ui t de buurt van de
voorste en achterste wielnaaf, anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken met een
onjuiste werking van het ABS-systeem
en gekoppelde remsysteem tot gevolg.
DAU54270
Tractieregeling De tractieregeling draagt bij aan het behou-
den van grip bij het optrekken op gladde op-
pervlakken, zoals onverharde of natte
wegen. Wanneer sensoren detecteren dat
het achterwiel begint te slippen (ongecon-
troleerde slip), grij pt de tractieregeling in
door het motorvermogen te reguleren totdat
de grip is hersteld. Het controlelampje
“TCS” knippert om de bestuurder te laten
weten dat de tractieregeling is ingescha-
keld.OPMERKINGEr zijn mogelijk ook kleine veranderingen in
het motor- en uitlaatgeluid waarneembaar
wanneer de tractieregeling wordt ingescha-
keld.
WAARSCHUWING
DWA15431
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
1. Voorste wielnaaf
1. Achterste wielnaaf
11
U1MDD0D0.book Page 29 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 45 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-30
3
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
wordt de tractieregeling automatisch inge-
schakeld.
De tractieregeling kan alleen handmatig
worden in- of uitgeschakeld wanneer de
sleutel in de stand “ON” staat en de machi-
ne is gestopt.OPMERKINGAls de machine vast is komen te zitten in
modder, zand of een ander zacht opper-
vlak, schakel dan de tractieregeling uit om
het vrijmaken van het achterwiel te verge-
makkelijken.LET OP
DCA16800
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 6-19.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
De tractieregeling in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
DWA15440
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen aanbrengt in de instellingen
van de tractieregeling. Het aanbrengen
van wijzigingen tijdens het rijden kan u
afleiden en vergroot het risico op een
ongeval.Als u de tractieregeling wilt uitschakelen,
drukt u gedurende ten minste 2 seconden
op de toets “TCS” op de multifunctionele
meter. Het controlelampje “TCS” gaat aan.
Als u de tractieregeling wilt inschakelen,
drukt u opnieuw op de toets “TCS”. Het con-
trolelampje “TCS” gaat uit. Terugstellen
De tractieregeling wordt uitgeschakeld in de
volgende omstandigheden:
●
Het achterwiel wordt rondgedraaid
met de machine op de middenbok en
de sleutel in de stand “ON”.
●
Het voor- of achterwiel komt van de
grond tijdens het rijden.
●
Overmatig doorslaan van het achter-
wiel.
Als de tractieregeling is uitgeschakeld,
brandt zowel het controlelampje “TCS” als
het waarschuwingslampje motorstoring.
De tractieregeling terugstellen
Draai de sleutel naar “OFF”. Wacht ten min-
ste 1 seconde en draai de sleutel dan terug
naar “ON”. Het controlelampje “TCS” moet
nu uitgaan en het systeem wordt ingescha-
keld. Het waarschuwingslampje motorsto-
ring dient uit te gaan nadat een rijsnelheid
van minstens 20 km/h (12 mi/h) is bereikt.
Als het controlelampje “TCS” en/of het
waarschuwingslampje motorstoring na het
terugstellen blijven branden, kan nog
steeds met de motorfiets worden gereden;
laat de motorfiets echter zo snel mogelijk
nakijken door uw Yamaha dealer.
1. Toets “TCS”
2. Controlelampje tractieregeling “TCS”
1
2
U1MDD0D0.book Page 30 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 46 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-31
3
DAU13074
Tankdop Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu-
tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor- spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergren-
deld is.
WAARSCHUWING
DWA11091
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflek-
kage ontstaat brandgevaar.
DAU13221
Brandstof Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om bran d en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Ontgrendelen.
2. Slotplaatje tankdop
2
1
U1MDD0D0.book Page 31 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 47 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-32
3
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15151
Benzine is giftig en ka n letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13322
LET OP
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-
stige schade aan inwendige motoron-
derdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 95 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), ge-
bruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood-
vrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
DAUB1301
Tankbeluchtingsslang/overloop-
slang Alvorens de motorfiets te gebruiken:●
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
●
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
●
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
●
Let op dat de ontluchtings-/overloop-
slang van de brandstoftank door de
klem wordt geleid.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Voorgeschreven brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzi-
ne
Inhoud brandstoftank: 25.0 L (6.61 US gal, 5.50 Imp.gal)
Brandstofreserve:
5.5 L (1.45 US gal, 1.21 Imp.gal)
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Klem
2
1
U1MDD0D0.book Page 32 Monday, February 18, 2013 10:45 AM
Page 48 of 120

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-33
3
DAU13445
Uitlaatkatalysatoren Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:●
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
●
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsys-
teem in aanraking kunnen komen.
●
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder-
houdswerkzaamheden uit te voe-
ren.
●
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10701
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU39495
Zadels Duozadel
Verwijderen van het duozadel1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai linksom.
2. Trek de voorzijde van het duozadel omhoog en trek het zadel naar voren.
Aanbrengen van het duozadel1. Steek de uitsteeksels aan de achterzij- de van het duozadel in de zadelbeves-
tiging zoals afgebeeld, en druk dan de
voorzijde van het zadel omlaag om het
duozadel te vergrendelen.1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
1
2
U1MDD0D0.book Page 33 Monday, February 18, 2013 10:45 AM