Het standaard keuringscijfer van het
systeem is niveau 8 (alle disks worden
afgespeeld zonder wachtwoord) en
het standaard wachtwoord is 0000.
Om het wachtwoord in te voeren, gaat
u naar het menu voor dvd-
instellingen en volgt u de volgende
aanwijzingen:
Met de linker en rechter cursortoet-sen van de afstandsbediening selec-
teert u de tab "Rating" (filmkeu-
ring). Markeer "Change password"
(wachtwoord wijzigen) en druk
vervolgens op de knop ENTER van
de afstandsbediening.
Voer het huidige wachtwoord in. Kies een cijfer, stel met de cursor-
toetsen omhoog en omlaag van de
afstandsbediening de waarde voor
het huidige cijfer in en druk vervol-
gens op de rechter cursortoets van
de afstandsbediening om het vol-
gende cijfer te selecteren. Herhaal
deze stappen om alle vier cijfers te
selecteren.
Als het wachtwoord bestaande uit vier cijfers is ingevoerd, drukt u op
de knop ENTER van de afstands-
bediening. Als het wachtwoord juist
is, verschijnt het scherm Set pass-
word (wachtwoord vastleggen).
Stel met de cursortoetsen omhoog en omlaag van de afstandsbedie-
ning de waarde voor het huidige
cijfer in, druk vervolgens op de
rechter cursortoets van de afstands-
bediening om de cijfers te selecte-
ren en voer het nieuwe wachtwoord
in. Als de code van vier cijfers is inge-
voerd, drukt u op de knop ENTER
van de afstandsbediening om de
wijziging te accepteren.
Om het keuringscijfer in te voeren,
gaat u naar het menu voor dvd-
instellingen en volgt u de volgende
aanwijzingen:
Met de linker en rechter cursortoet- sen van de afstandsbediening selec-
teert u de tab Rating (filmkeuring).
Markeer "Change rating" (film- keuring wijzigen) en druk vervol-
gens op de knop ENTER van de
afstandsbediening.
Wachtwoord voor dvd-speler invoeren
Menu Rating (Filmkeuring) van dvd-speler
238
geluidsvolume toe. Als u de onder-
zijde van de tuimelschakelaar in-
drukt, neemt het geluidsvolume af.
Als u de knop in het midden indrukt,
schakelt de radio van MW naar LW, of
naar de cd-modus, afhankelijk van de
in de auto aanwezige radio.
De linker tuimelschakelaar heeft een
drukknop in het midden. De functie
van de linker knop is afhankelijk van
de modus waarin het audiosysteem
zich bevindt.
Hieronder wordt de werking van de
linker tuimelschakelaar voor elke mo-
dus beschreven.
Bediening van de radio
Als u de bovenzijde van de schakelaar
indrukt, wordt omhoog gezocht naar
de volgende goed te ontvangen zen-
der. Als u de onderzijde van de scha-
kelaar indrukt, wordt omlaag gezocht
naar de volgende goed te ontvangen
zender.Als u op de drukknop midden op de
schakelaar aan uw linkerkant drukt,
stemt de radio af op de volgende voor-
keurzender die u hebt geprogram-
meerd onder de drukknop voor radio-
voorinstellingen.
Cd-speler
Als u één keer drukt op de bovenzijde
van de schakelaar, wordt het volgende
nummer op de cd gekozen. Als u één
keer op de onderkant van de schake-
laar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het
vorige nummer gekozen wanneer het
nieuwe nummer korter dan één se-
conde is gespeeld.
Wanneer u de schakelaar tweemaal
naar boven of naar beneden drukt,
wordt het tweede nummer afgespeeld;
bij driemaal het derde, enz.
De knop midden op de linkerschake-
laar heeft bij deze stand geen functie.
ONDERHOUD VAN CD's
EN DVD's
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen om uw cd's en dvd's in goede
conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en
zorg dat u het oppervlak niet aan-
raakt.
2. Bij vlekken op de cd, maakt u het
oppervlak met een zachte doek
schoon, waarbij u van het midden
naar de rand van de cd veegt.
3. Breng geen papier of plakband op
de cd aan; voorkom krassen van de
disc.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zo-
als benzine, terpentijn, schoonmaak-
middelen of antistatische sprays.
5. Bewaar de disc in de hoes na het
afspelen.
6. Stel de disc niet bloot aan direct
zonlicht.
7. Bewaar de disc niet op een plaats
waar het te heet kan worden.
240
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . .269 CONTROLE VLOEISTOFSTUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . .270
HANDREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
ABS-WAARSCHUWINGSLAMPJE . . . . . . . . . . .273
ELEKTRONISCHE REMREGELING (VOOR BEPAALDE UITVOERINGEN/LANDEN) . . . . . . .274
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) (VOOR BEPAALDE UITVOERINGEN/LANDEN) . . . . .274
REMASSISTENT (BAS) (VOOR BEPAALDE UITVOERINGEN/LANDEN) . . . . . . . . . . . . . . .274
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP) . . . . . .275
BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . .278
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .278
BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .278
BANDENSPANNING BIJ HOGERERIJSNELHEDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .279
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .280
RESERVEWIEL PASSEND BIJ STANDAARD GELEVERDE BANDEN EN VELGEN
(voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . .280
COMPACT RESERVEWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . .280
VOLMAATS RESERVEWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . .281
252
Weergave van het
kilometertel-
lerscherm1
23456 D
Toegestane ver-
snelling(en) 1
1–2 1–3 1–4 1–5 1–6 1–6
OPMERKING: Als u de juiste ver-
snelling voor maximale vertraging
(remmen op de motor) wilt kiezen,
duwt u de keuzehendel kort meer-
dere keren naar links (-) terwijl de
auto vaart mindert. De versnel-
lingsbak schakelt naar de scha-
kelgroep waarin de auto het beste
kan worden afgeremd.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch
naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
de schakelhendel staat in de stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt, de koelvloeistof heeft de juiste tem-
peratuur bereikt,
de rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch. OPMERKING: De koppelomvor-
merkoppeling grijpt pas aan wan-
neer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn
(normaal gesproken na 2 - 5 km
rijden). Omdat het motortoerental
hoger is wanneer de koppelomvor-
merkoppeling niet aangrijpt, kan
het lijken alsof de transmissie in
koude toestand niet naar over-
drive schakelt. Dat is normaal. Ge-
bruik van het schakelsysteem
Electronic Range Select (ERS)
(elektronisch schakelen) wanneer
de versnellingsbak voldoende is
opgewarmd, geeft aan dat de ver-
snellingsbak in en uit de overdrive
kan schakelen.
267
ELEKTRONISCHE
REMREGELING (VOOR
BEPAALDE
UITVOERINGEN/
LANDEN)
Uw auto is voorzien van een geavan-
ceerd elektronisch remsysteem met de
volgende onderdelen: tractieregelsys-
teem (ASR), remassistent (BAS),
elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP), antislingerregeling (TSC) en
Hill Start Assist (HSA). Deze syste-
men zijn een aanvulling op het anti-
blokkeersysteem (ABS); zij optimali-
seren de remwerking van de auto
tijdens noodstopsituaties.
TRACTIEREGELSYSTEEM
(ASR) (VOOR BEPAALDE
UITVOERINGEN/LANDEN)
De tractieregeling (TCS) detecteert
het doorslippen van de aangedreven
wielen. Als het doorslippen van een of
meer wielen wordt geconstateerd,
worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogenverminderd voor een betere accelera-
tie en stabiliteit. Een functie van het
TCS-systeem werkt op dezelfde ma-
nier als een beperkt slipdifferentieel
en verdeelt de wielspin over een aan-
gedreven as. Als één wiel van een aan-
gedreven as sneller draait dan het an-
dere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer mo-
torkoppel naar het niet-
doorslippende wiel gaan. Deze functie
blijft actief zelfs als ESP in de functie
"Gedeeltelijk uit" staat.
Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) gaat knipperen zo-
dra de banden hun grip verliezen en
de wielen gaan doorslippen. Dit geeft
aan dat het TCS-systeem actief is. Als
tijdens het accelereren het indicatie-
lampje knippert, neem dan wat gas
terug en geef vervolgens zo weinig
mogelijk gas. Stem uw snelheid en
rijstijl af op de toestand van het weg-
dek en schakel het ESP- of het TCS-
systeem niet uit.
WAARSCHUWING!
Het TCS-systeem kan niet voor-
komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer
grip.
Het TCS-systeem kan geen onge- lukken voorkomen ten gevolge
van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met TCS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
REMASSISTENT (BAS)
(VOOR BEPAALDE
UITVOERINGEN/LANDEN)
De remassistent (BAS) is ontworpen
om de remwerking van de auto te
optimaliseren tijdens noodremsitua-
ties. Het systeem herkent een nood-
remsituatie aan de hand van de snel-
heid en kracht waarmee het
274
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een ver-
korting van de remweg. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u het rempe-
daal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u
het rempedaal tijdens de noodstop
ononderbroken intrappen. Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra
u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt nietvoorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het
wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voor- komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op zeer glad wegdek, of
aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCH STABILI-
TEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESP) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESP corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste rij-
richting. ESP bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste rijrichting. Het systeem ver-
gelijkt deze baan dan met de werke-
lijke rijrichting van het voertuig.
Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan,
remt ESP het juiste wiel af om over- of
onderstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
275
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. ESP kan
evenmin ongelukken voorkomen
die het gevolg zijn van het verlies
van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aange-
past aan de omstandigheden. Al-
leen een oplettende en bekwame
bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roeke-
loze of risicovolle wijze die de vei-
ligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESP-systeem biedt, neemt hier-
door af.
Bedrijfsmodi van ESP
De schakelaar "ESP Off"
bevindt zich in de middelste
rij schakelaars, naast de
schakelaar voor de
waarschuwingsknipperlichten.
ESP ingeschakeld
Dit is de normale instelling voor ESP
op auto's met tweewielaandrijving.
Als de auto wordt gestart, bevindt het
ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus dient te worden gebruikt
onder bijna alle rijomstandigheden.
ESP mag alleen om specifieke rede-
nen worden uitgeschakeld, zoals hier-
onder vermeld. ESP gedeeltelijk uit
Deze instelling bereikt u door kort op
de toets "ESP OFF" te drukken.
In de modus "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) is het ASR-gedeelte van het
ESP uitgeschakeld, behalve de functie
"beperkte slip", zoals beschreven in
het hoofdstuk over ASR. Het indica-
tielampje "ESP uit" brandt. In de
functie "Partial off" (Gedeeltelijk uit)
werkt ESP zonder motorkoppelrege-
ling. Deze instelling is bedoeld voor
situaties waarin het voertuig zich in
diepe sneeuw, zand of gravel bevindt
en waar de wielen sneller moeten
draaien dan ESP normaal gesproken
zou toestaan, om weer grip te krijgen.
Om het ESP weer in te schakelen,
drukt u kort op de toets "ESP uit.
Hierdoor wordt de normale bedrijfs-
modus "ESP aan" hersteld.
276
OPMERKING: Om de trekkracht
tijdens het rijden met sneeuwket-
tingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbete-
ren, is het raadzaam de functie
"Gedeeltelijk uit" in te schakelen
door kort op de toets "ESP uit" te
drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de functie "Partial Off"
(Gedeeltelijk uit) te gebruiken,
drukt u kort op de toets "ESP OFF"
om ESP weer in te schakelen. Dit is
ook mogelijk tijdens het rijden.WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESP-systeem biedt, neemt hier-
door af.
Controle-/storingslampje ESP en
indicatielampje ESP UIT
Het controle-/ storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de instrumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet. Wanneer de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de motor
draait, is een storing gedetecteerd in het
ESP-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is ge-
start en u meerdere kilometers hebt ge-
reden met een snelheid hoger dan
48 km/u, dient u zo snel mogelijk con-
tact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en
verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje
ESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronische stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is
uitgeschakeld.
277