SMARTBEAM™ (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
OPMERKING:
SmartBeam™ kan worden in-en uitgeschakeld met het
Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Als de koplampen en achterlich- ten van voertuigen in het blik-
veld defect zijn, met modder zijn bespat of gedeeltelijk aan het
zicht worden onttrokken, zal uw
grootlicht langer blijven bran-
den en niet automatisch schake-
len naar dimlicht totdat de af-
stand tot het naderende voertuig
kleiner wordt. Het systeem zal
ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn be-
dekt met vuil, vet of andere
obstakels.
Wanneer de voorruit of
SmartBeam™spiegel is vervangen,
dient u de SmartBeam™spiegel op-
nieuw in te stellen om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact
op met uw erkende dealer.
Activeren
1. Draai de koplampschakelaar naar
de stand AUTO.
2. Druk de multifunctionele hendel
van u af (in de richting van de voor-
kant van het voertuig) om het groot-
licht in te schakelen.
OPMERKING: Dit systeem wordt
niet geactiveerd voordat de auto
ten minste 32 km/u rijdt. Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe (of naar achteren in het
voertuig) om het systeem handmatig
uit te schakelen (normale werking
van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel
weer terug om het systeem opnieuw te
activeren.
DAGVERLICHTING (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De daglichtlampen worden ingescha-
keld als de motor draait en de versnel-
lingsbak uit PARK geschakeld wordt,
de koplampen zijn uitgeschakeld en
de handrem is vrijgezet. Bij normaal
rijden in het donker moet de kop-
lampschakelaar worden gebruikt. Als
één van de richtingaanwijzers wordt
ingeschakeld, wordt de daglichtlamp
aan dezelfde kant uitgeschakeld zo-
lang de richtingaanwijzer aan is. Zo-
dra de richtingaanwijzer wordt uitge-
schakeld, gaat de daglichtlamp weer
branden.
129
stand ON/RUN of ACC staat. De hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde
van de stuurkolom.
Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand, voorbij de inter-
valstand voor langzame wisbewegin-
gen of naar de tweede klikstand voor-
bij de intervalstand voor snelle
wisbewegingen.LET OP!
Zet de ruitenwissers uit wanneeru door een automatische was-
straat gaat. De ruitenwissers kun-
nen beschadigd raken wanneer u
ze niet uitschakelt.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Laat bij winters weer de ruiten- wissers eerst in hun beginstand
terugkeren voordat u de motor
afzet en zorg dat de ruitenwissers
zijn uitgeschakeld. Als de ruiten-
wissers ingeschakeld blijven,
vriezen de ruitenwissers aan de
voorruit vast en kan de ruitenwis-
sermotor beschadigd raken wan-
neer de motor weer wordt gestart.
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
beginstand. Wanneer u de ruiten-
wissers uitschakelt en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren
naar de beginstand, kan de rui-
tenwissermotor beschadigd ra-
ken.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer het
door de weersomstandigheden wense-
lijk is om de ruitenwissers met een
variabel interval te laten wissen.
Draai de multifunctionele hendel naar
de eerste klikstand en kies vervolgens
het gewenste interval met het uiteinde van de hendel. Er zijn vijf verschil-
lende intervallen, van 1 seconde tot
ca.18 seconden. De intervallen wor-
den twee keer zo lang wanneer de
snelheid van de auto 16 km/u of lager
is.
MIST-FUNCTIE
Draai het uiteinde van de hendel naar
de stand MIST voor één wisbeweging
om de ruit schoon te vegen. De wisbe-
wegingen stoppen pas als u de multi-
functionele hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
het sproeien nodig is.
Bediening van ruitenwissers/-
sproeiers
134
minder dan 0 °C, tenzij de ruiten-
wisserschakelaar van de multifunc-
tionele hendel wordt bediend, de
rijsnelheid hoger wordt dan
0 km/u, of de buitentemperatuur
tot boven het vriespunt oploopt.
Wisblokkering neutraalstand —
De regensensor werkt niet als de
contactschakelaar in de stand RUN
is gezet, de versnellingspook in de
NEUTRAL is gezet en de rijsnel-
heid lager is dan 8 km/u, tenzij de
ruitenwisserschakelaar van de mul-
tifunctionele hendel wordt bediend
of een andere versnelling wordt ge-
kozen.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
staat en de koplampen zijn ingescha-
keld. De hendel bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de tweede klikstand en laat u hem vervolgens los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers maken een wisbewe-
ging.
OPMERKING: Nadat de contact-
schakelaar in de stand ON is gezet
en de koplampen zijn ingescha-
keld, treden de koplampsproeiers
bij de eerste straal van de ruiten-
sproeiers in werking en vervolgens
bij elke elfde straal.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De bedieningshendel voor lengte-
en hoogteverstelling bevindt zich on-
der het stuur aan het uiteinde van de
stuurkolom.
Om de stuurkolom te ontgrendelen,
trekt u de regelhendel naar buiten.
Om de stuurkolom in de hoogte te
verstellen beweegt u het stuur om-
hoog of omlaag naar de gewenste po-
sitie. Om de stuurkolom in de lengte te
verstellen trekt u het stuur naar bui-
ten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de
stuurkolom te vergrendelen, drukt u
de bedieningshendel naar binnen tot-
dat deze volledig is vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
(Vervolgd)Bedieningshendel voor lengte- enhoogteverstelling
136
uitgeschakeld zonder dat de inge-
stelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist. Wanneer u op de knop ON/
OFF drukt of de contactschakelaar in
de stand OFF zet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
SNELHEID HERVATTEN
Als u een eerder ingestelde snelheid
opnieuw wilt aanhouden, drukt u kort
op de knop RES (+). Dit is alleen
mogelijk als u met een snelheid boven
32 km/u rijdt.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop RES
(+) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop SET
(-) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verlaagd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verlaagd.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol
houdt de snelheid op hellingen en
bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte
hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
(Vervolgd)
141
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de adaptieve
cruisecontrol (ACC) ingeschakeld
te laten wanneer u deze niet ge-
bruikt. U kunt het systeem dan per
ongeluk instellen en sneller rijden
dan u wilt. U kunt hierdoor de con-
trole over de auto verliezen een
aanrijding veroorzaken. Laat het
systeem altijd uitgeschakeld als u
het niet gebruikt.GEWENSTE ACC-
SNELHEID INSTELLEN
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET
-. Het EVIC toont de ingestelde snel-
heid.
Neem uw voet van het gaspedaal.
Doet u dat niet, dan kan de auto blij-
ven versnellen tot voorbij de inge-
stelde snelheid. Als dat gebeurt:
Verschijnt de melding "DRIVER
OVERRIDE" (ingreep door be-
stuurder) op het EVIC.
Regelt het systeem niet langer de afstand tussen uw auto en uw voor-
ligger. Wordt de snelheid alleen be-
paald door de stand van het gaspe-
daal. ANNULEREN
Het systeem schakelt ACC uit zonder
het geheugen te wissen als:
U het rempedaal kort intrapt en
weer loslaat.
U het rempedaal intrapt.
U op de schakelaar CANCEL drukt.
Het ABS-systeem wordt geactiveerd. De versnellingsbak in de stand NEUTRAAL wordt gezet.
Het elektronisch stabiliteitsregel- systeem/tractieregelsysteem (ESP/
ASR) wordt geactiveerd.
Adaptive Cruise Control (ACC) OFF (adaptieve cruisecontroluitgeschakeld)
ACC Set
Ingreep door de bestuurder
145
OPMERKING: Als ACC wordt
hervat of ingesteld terwijl ESP/
ASR is uitgeschakeld, zal ESP au-
tomatisch opnieuw worden inge-
schakeld.
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld en
wist de ingestelde snelheid uit het ge-
heugen als u:
Kort op de knop ON/OFF drukt.
De contactschakelaar in de standOFF zet. SNELHEID HERVATTEN
Druk kort op de knop RES
+. Neem
vervolgens uw voet van het gaspedaal.
Het EVIC toont de laatst ingestelde
snelheid.
OPMERKING: U kunt ACC her-
vatten vanaf een minimumsnel-
heid van 32 km/u.
WAARSCHUWING!
U dient de Resume-functie alleen te
gebruiken als de verkeers- en
wegomstandigheden dat toestaan.
Terugkeren naar een ingestelde
snelheid die te hoog of te laag is
voor de verkeers- of wegomstandig-
heden kan tot gevaarlijke situaties
leiden doordat de auto teveel ver-
snelt of afremt. Het negeren van
deze waarschuwingen kan een aan-
rijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de
ingestelde snelheid verhogen door de knop RES
+ingedrukt te houden. Het
EVIC toont de snelheidstoename:
Als u in de US-modus de knop inge-
drukt houdt, neemt de ingestelde
snelheid toe in stappen van 8 km/u.
Als u in de metrische modus de knop
ingedrukt houdt, neemt de ingestelde
snelheid toe in stappen van 10 km/u.
In de US-modus leidt het eenmalig
indrukken van de knop RES +tot een
verhoging van de ingestelde snelheid
met 1,6 km/u. Telkens wanneer u op-
nieuw kort op de knop drukt, wordt
de snelheid met 1,6 km/u verhoogd.
In de metrische modus leidt het een-
malig indrukken van de knop RES +
tot een verhoging van de ingestelde
snelheid met 1,0 km/u. Telkens wan-
neer u opnieuw kort op de knop
drukt, wordt de snelheid met
1,0 km/u verhoogd.
Wanneer ACC is ingesteld, kunt u de
ingestelde snelheid verlagen door de
knop SET -ingedrukt te houden.
Als u in de US-modus de knop inge-
drukt houdt, neemt de ingestelde
snelheid af in stappen van 8 km/u.
Adaptieve cruisecontrol (ACC) geannuleerd
146
respons van het systeem op verkeers-
borden, vangrails en andere stil-
staande objecten die uw auto in een
bocht passeert. Dit kan ook gebeuren
aan de voet van steile hellingen. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets
aan uw auto mankeert.
Gebruik van ACC op hellingen
Bij het rijden op hellingen is het mo-
gelijk dat ACC een voertuig in uw
rijstrook niet detecteert. De prestaties
van ACC kunnen onder invloed van
de snelheid, voertuigbelasting, ver-
keersomstandigheden en de hellings-
hoek worden beperkt.
Van rijstrook wisselen
ACC detecteert alleen een voorligger
als die volledig in dezelfde rijstrook
rijdt als uzelf. In de getoonde afbeel-
ding is het voertuig dat van rijstrookwisselt nog niet gedetecteerd door
ACC en wordt het voertuig mogelijk
niet opgemerkt voordat het te laat is
voor het ACC-systeem om nog actie te
kunnen ondernemen. ACC detecteert
alleen voertuigen die zich volledig in
dezelfde rijstrook bevinden. Het kan
zijn dat er te weinig afstand wordt
gehouden tot het voertuig dat van rij-
strook wisselt. Blijf altijd alert en wees
erop voorbereid uw remmen te ge-
bruiken.
Smalle voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen die dicht
langs de randen van de rijstrook rij-
den worden pas gedetecteerd als ze
zich in volledig in de rijstrook bevin-
den. Het kan zijn dat er onvoldoende
afstand is tot uw voorligger.
Stilstaande objecten en
voertuigen
ACC reageert niet op stilstaande ob-
jecten en voertuigen. ACC reageert
bijvoorbeeld niet in omstandigheden
waarbij de auto vóór u naar een an-
dere rijstrook gaat of wanneer er op
uw rijstrook een auto stilstaat. Blijf
altijd alert en wees erop voorbereid
uw remmen te gebruiken.152
MODUS NORMALE
CRUISECONTROL (VASTE
SNELHEID)
Naast adaptieve cruisecontrol be-
schikt is ook de modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid) be-
schikbaar, voor het rijden met een
constante snelheid. De modus Nor-
male cruisecontrol is bedoeld om een
ingestelde snelheid aan te houden,
zonder dat het gaspedaal bediend
hoeft te worden. De cruisecontrol kan
alleen worden gebruikt als de auto een
snelheid heeft van meer dan 32 km/u.
Als u een andere modus wilt active-
ren, drukt u op de knop MODE (mo-
dus) wanneer de systeemstatus OFF,
READY of SET (uit, gereed of inge-
steld) actief is. Als de systeemstatus
ACC READY of ACC SET (ACC ge-
reed of ACC ingesteld) actief was, zal
de melding "Cruise Ready" (cruise-
control gereed) worden getoond. Als
de systeemstatus ACC OFF (ACC uit-
geschakeld) actief was, zal de melding
"Cruise Off" (cruisecontrol uitge-
schakeld) worden getoond. Als u wilt
terugkeren naar de modus Adaptievecruisecontrol, drukt u nogmaals op de
toets MODE (modus).
WAARSCHUWING!
In de modus Normale cruisecontrol
zal het systeem niet reageren op
voertuigen die vóór u rijden. Bo-
vendien wordt de naderingswaar-
schuwing niet geactiveerd en klinkt
er zelfs als u te dicht op het voertuig
voor u rijdt geen alarmsignaal, om-
dat het voor u rijdende voertuig en
de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Houdt een veilige afstand
aan tot het voertuig dat vóór u rijdt.
Zorg dat u zich altijd bewust bent
van de gekozen modus.
De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET
-. Het EVIC toont de ingestelde snel-
heid.
OPMERKING: Tijdens het instel-
len of wijzigen van de snelheid
wordt de nieuwe waarde weerge-
geven op het scherm, niet op de
snelheidsmeter. Ingestelde snelheid aanpassen
U kunt de ingestelde snelheid op twee
manieren wijzigen:
Trap het gaspedaal in om de ge-
wenste snelheid te bereiken en druk
vervolgens op de knop SET -.
Druk kort op de knop RES +of SET
- aan om de ingestelde snelheid res-
pectievelijk te verhogen of verlagen
met stappen van 1 km/u. Houd de
knop RES +of SET -ingedrukt om
de snelheid te verhogen met stap-
pen van 5 km/u.
Annuleren
Het systeem schakelt de modus Nor-
male cruisecontrol uit zonder het ge-
heugen te wissen als:
U het rempedaal kort intrapt en weer loslaat of intrapt.
U op de knop CANCEL (annule- ren) drukt.
Het elektronisch stabiliteitsregel- systeem/tractieregelsysteem (ESP/
ASR) wordt geactiveerd.
153