Display (scherm)
Nadat u de schermtoets Display
(scherm) hebt gekozen, zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
Display Mode (Schermmodus)
In dit scherm kunt u een van de auto-
matische scherminstellingen selecte-
ren. Voor het wijzigen van de modus-
status drukt u kort op de schermtoets
Day (dag), Night (nacht) of Auto (au-
tomatisch). Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
Display Brightness With Head-
lights ON (Helderheid van het
scherm bij ingeschakelde koplam-
pen)
In dit scherm kunt u de helderheid
van het scherm bij ingeschakelde
koplampen instellen. Pas de helder-
heid aan met de schermtoetsen + en –
of door een punt te kiezen op de
schaal tussen de schermtoetsen + en –.
Kies vervolgens de schermtoets met
de pijl naar links. Display Brightness With Head-
lights OFF (Helderheid van het
scherm bij uitgeschakelde koplam-
pen)
In dit scherm kunt u de helderheid
van het scherm bij uitgeschakelde
koplampen instellen. Pas de helder-
heid aan met de schermtoetsen + en –
of door een punt te kiezen op de
schaal tussen de schermtoetsen + en –.
Kies vervolgens de schermtoets met
de pijl naar links.
Taal
Druk op de schermtoets Language
(Taal) om dit scherm te veranderen.
In dit scherm kunt u een van de drie
talen voor de schermweergave selecte-
ren, met inbegrip van de ritfuncties en
het navigatiesysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/landen). Druk op de
toets German (Duits), French
(Frans), Spanish (Spaans), Italian
(Italiaans), Dutch (Nederlands) of
English (Engels) om de gewenste taal
te selecteren. Druk vervolgens op de
schermtoets met de pijl naar links.
Alle verdere informatie wordt getoond
in de taal van uw keuze. Eenheden
In dit scherm kunt u de maateenhe-
den van het EVIC, kilometerteller en
het navigatiesysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) van Ameri-
kaanse in metrische eenheden veran-
deren en omgekeerd. Kies US of Me-
tric (metrisch) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, wat aangeeft dat
de instelling is geselecteerd. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Voice Response Length (Lengte
voor reactie op spraakbediening)
In dit scherm kunt u de instelling van
de Voice Response Length (lengte ge-
sproken berichten) wijzigen. Om de
lengte van gesproken berichten te wij-
zigen, kiest u de schermtoets Brief
(kort) of Detailed (uitgebreid) tot het
vinkje naast de instelling verschijnt,
dat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
201
Touch Screen Beep (pieptonen
aanraakscherm)
In dit scherm kunt u schermtoetsto-
nen in- of uitschakelen. Kies de
schermtoets "Touchscreen Beep"
(toetstonen) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, wat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Navigation Turn-By-Turn In
Cluster (navigatie van afslag naar
afslag in instrumentengroep) (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Als deze functie is geselecteerd, wor-
den exacte aanwijzingen op het
scherm weergegeven wanneer de auto
een afslag in een geprogrammeerde
route nadert. Kies de schermtoets Na-
vigation Turn-By-Turn in Cluster
(navigatie van afslag naar afslag in
instrumentengroep) tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aan-
geeft dat de instelling is gekozen. Kies
de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te
keren. Fuel Saver Display In Cluster
(brandstofbesparingsscherm in in-
strumentengroep)
Het bericht "ECO" wordt getoond op
het scherm van de instrumenten-
groep. Dit bericht kan worden in- en
uitgeschakeld. Kies de schermtoets
Fuel Saver Display (brandstofbespa-
ringsscherm) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Clock (klok)
Nadat u de schermtoets Clock (klok)
hebt gekozen, zijn de volgende instel-
lingen mogelijk.
Sync Time With GPS (tijd syn-
chroniseren met GPS) (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
In dit scherm kunt u de tijd automa-
tisch door de radio laten instellen.
Kies, om de gesynchroniseerde tijds-
instelling te wijzigen de schermtoets
"Sync Time with GPS" (tijd synchro-
niseren met GPS) tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, wat aangeeftdat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren.
Set Time Hours (Uren instellen)
In dit scherm kunt u de uren instellen.
De schermtoets "Sync Time with
GPS" (tijd synchroniseren met GPS)
mag niet zijn geselecteerd. Kies de
schermtoetsen + of - om het getal van
de uren te verhogen of te verlagen.
Nadat de instelling is voltooid, kiest u
de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te
keren of kiest u de schermtoets X om
het instellingenscherm te sluiten.
Set Time Minutes (Minuten in-
stellen)
In dit scherm kunt u de minuten in-
stellen. De schermtoets "Sync Time
with GPS" (tijd synchroniseren met
GPS) mag niet zijn geselecteerd. Kies
de schermtoetsen + of - om het getal
van de minuten te verhogen of te ver-
lagen. Nadat de instelling is voltooid,
kiest u de schermtoets met de pijl naar
links om naar het vorige menu terug
te keren of kiest u de schermtoets X
om het instellingenscherm te sluiten.
202
De knop aan de linkerzijde is een tui-
melschakelaar met een drukknop in
het midden. De functie van de knop
aan de linkerzijde is afhankelijk van
de actieve modus.
Hier volgt een beschrijving van de
functies van deze knop in de verschil-
lende modi.
Bediening van de radio
Als u de bovenzijde van de schakelaar
indrukt, wordt vooruit gezocht naar
de volgende beschikbare zender. Als u
de onderzijde van de schakelaar in-
drukt, wordt achteruit gezocht naar
de volgende beschikbare zender.
Als u op de drukknop midden op de
tuimelschakelaar aan de linkerzijde
drukt, stemt de radio af op de vol-
gende voorkeurzender die u hebt ge-
programmeerd onder de drukknop
voor voorkeurzenders.
Cd-speler
Als u één keer drukt op de bovenzijde
van de schakelaar, wordt het volgende
nummer op de cd gekozen. Als u éénkeer op de onderkant van de schake-
laar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het
vorige nummer gekozen wanneer het
nieuwe nummer korter dan één se-
conde is gespeeld.
Wanneer u tweemaal drukt, wordt het
tweede nummer afgespeeld; bij drie-
maal het derde, enz.
De drukknop midden op de tuimel-
schakelaar aan de linkerzijde heeft
geen functie voor een cd-speler voor
één cd. Als de auto echter is uitgerust
met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de
volgende beschikbare cd in de speler
selecteren.
ONDERHOUD VAN CD's
EN DVD's
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen om uw cd's en dvd's in goede
conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en
zorg dat u het oppervlak niet aan-
raakt.
2. Bij vlekken op de cd, maakt u het
oppervlak met een zachte doek
schoon, waarbij u van het midden
naar de rand van de cd veegt.
3.
Breng geen papier of plakband op de
cd aan; voorkom krassen van de disc.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zo-
als benzine, terpentijn, schoonmaak-
middelen of antistatische sprays.
5. Bewaar de disc in de hoes na het
afspelen.
6. Stel de disc niet bloot aan direct
zonlicht.
7. Bewaar de disc niet op een plaats
waar het te heet kan worden.
OPMERKING: Als u problemen
ondervindt bij het afspelen van
een bepaalde disc, kan er sprake
zijn van een beschadiging (bij-
voorbeeld krassen, gedeeltelijke
verwijdering van de reflecterende
laag, een haar, vocht of dauw op de
disc). De disc kan echter ook te
groot zijn of een beveiligingscode
hebben. Probeer eerst een goede
disc af te spelen, voordat u de cd/
dvd-speler ter reparatie aanbiedt.
214
AANDRIJVING OP ALLE WIELEN (AWD) (voorbepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . . . . . .245
RIJDEN OP GLAD WEGDEK . . . . . . . . . . . . . . . .246 OPTREKKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
GRIP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
DOOR WATER RIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247
STROMEND/OPKOMEND WATER . . . . . . . . . .247
ONDIEP STILSTAAND WATER. . . . . . . . . . . . .247
STUURBEKRACHTIGING . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
HANDREM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .250
ELEKTRONISCHE REMREGELING . . . . . . . . . . .252
ABS-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .252
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR) . . . . . . . . . .252
REMASSISTENT (BAS) . . . . . . . . . . . . . . . . . .252
ELEKTRONISCH STABILITEITSREGELSYSTEEM(ESP) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .253
HILL START ASSIST (HSA) . . . . . . . . . . . . . . .254
READY ALERT BRAKING . . . . . . . . . . . . . . . .256
RAIN BRAKE SUPPORT . . . . . . . . . . . . . . . . . .256
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN CONTROLELAMPJE ESP UIT . . . . . . . . . . . . .256
ESP SYNCHRONISEREN . . . . . . . . . . . . . . . . .257
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN . . . . . . . . .258
Bandmarkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .258
Bandenidentificatienummer (TIN) . . . . . . . . . .260
Bandenterminologie en definities . . . . . . . . . . .261
224
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavan-
ceerde elektronische remregeling, die
bestaat uit: ABS , ASR (tractieregel-
systeem), BAS (remassistent) en ESP
(elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem). Deze vier systemen werken sa-
men om onder verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren.
Uw auto is mogelijk uitgerust met Hill
Start Assist (HSA), Ready Alert Bra-
king (anticiperend remsysteem) en
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer).
ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen,
waardoor slippen op glad wegdek tij-
dens het remmen wordt voorkomen.Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ABS
kan geen ongevallen voorkomen,
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
TRACTIEREGELSYSTEEM
(ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van
wielspin van de aangedreven wielen.
Als het doorslippen van een of meer
wielen wordt gedetecteerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motorvermogen vermin-
derd voor een betere acceleratie en
stabiliteit.
REMASSISTENT (BAS)
Dit systeem vormt een aanvulling op
het ABS-systeem en optimaliseert de
remwerking van de auto bij een nood-
stop. Het systeem herkent een nood-
stop aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij
aan een verkorting van de remweg.
Wanneer u het rempedaal zeer snel
intrapt, is de assistentie van het BAS-
systeem optimaal. Om de voordelen
van dit systeem optimaal te benutten,
moet u het rempedaal tijdens de
noodstop ononderbroken intrappen.
Verminder de druk op het rempedaal
niet, tenzij u niet langer hoeft te rem-
men. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgescha-
keld.
252
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS
kan geen ongevallen voorkomen,
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. Het ESP-
systeem corrigeert overstuur en on-
derstuur door remkracht uit te oefe-
nen op het juiste wiel. Ook kan het systeem het motorvermogen vermin-
deren om te helpen overstuur of on-
derstuur tegen te gaan en de auto in
de juiste koers te houden.
ESP maakt gebruik van sensoren om
de richting te bepalen waarin de be-
stuurder de auto stuurt en vergelijkt
deze met de werkelijke koers van de
auto. Als de werkelijke koers afwijkt
van de gewenste koers, remt het ESP-
systeem het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur.
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongevallen voorkomen,
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
zeker geen ongevallen die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Alleen een
oplettende en bekwame bestuurder
met een veilige rijstijl kan ongeval-
len voorkomen. Gebruik de moge-
lijkheden van een auto met ESP
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
brengt.
Bedrijfsmodi van ESP
Het ESP-systeem kent twee bedrijfs-
modi:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor
het ESP-systeem. Als de auto wordt
gestart, bevindt het ESP-systeem zich
in deze modus. Deze modus moet wor-
den gebruikt voor het merendeel van
de rijomstandigheden. Het ESP-
systeem mag alleen om specifieke re-
denen worden uitgeschakeld, zoals
wordt beschreven in de volgende pa-
ragrafen. 253
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
doeld voor situaties waarin een meer
dynamische rijervaring gewenst is.
Deze modus is tevens bedoeld voor
rijden in diepe sneeuw, zand of grint.
In deze modus wordt het ASR-
gedeelte van het ESP-systeem uitge-
schakeld en wordt de drempelwaarde
voor inschakeling van ESP verhoogd,
waardoor meer wielspin door ESP
wordt toegelaten dan normaal.
De schakelaar"ESP uit" bevindt zich
in de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Gedeeltelijk uit" wilt
activeren, drukt u kort op de schake-
laar "ESP uit". Het controle-/
storingslampje van ESP gaat dan
branden. Als u de ESP opnieuw wilt
inschakelen, drukt u nogmaals kort
op de knop "ESP uit". Het controle-/
storingslampje van ESP dooft dan.OPMERKING:
Wanneer ESP in de stand "Ge-
deeltelijk uit" staat, wordt de
ASR-functie van ESP uitgescha-
keld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf
over ASR) en brandt het indica-
tielampje "ESP uit". Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van
het ESP-systeem functioneren
normaal. Wanneer ESP in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat,
wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermo-
gen van ASR uitgeschakeld en
neemt de verbeterde voertuigs-
tabiliteit die het ESP-systeem
biedt af.
Om de grip te verbeteren tijdens het rijden met sneeuwkettingen,
bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het
raadzaam zijn naar de stand
"Gedeeltelijk uit" te schakelen
door kort op de schakelaar "ESP
uit" te drukken. Wanneer er
geen reden meer is om de modus
"Gedeeltelijk uit" te gebruiken, drukt u nogmaals kort op de
schakelaar "ESP uit". Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
HILL START ASSIST (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
vanuit stilstand op een helling. HSA
handhaaft gedurende een korte peri-
ode dezelfde remkracht die de be-
stuurder heeft uitgeoefend, nadat de
bestuurder zijn voet van het rempe-
daal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal
het systeem minder remkracht uitoe-
fenen en zal de auto van de helling
rollen. Het systeem vermindert de
remkracht in verhouding tot de hoe-
veelheid gas die gegeven wordt zodra
de auto in de bedoelde rijrichting be-
gint te bewegen.
WAARSCHUWING!
Met een zwaar beladen auto of het
trekken van een aanhanger kunnen
zich op lichte hellingen (d.w.z. min-
der dan 8%) situaties voordoen (Vervolgd)
254
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
HSA is geen handrem. Trek de handrem altijd helemaal aan
voordat u uitstapt. Controleer
ook of de schakelhendel in de
stand PARK staat. Het negeren
van deze waarschuwingen kan er-
toe leiden dat de auto van de hel-
ling rolt en in botsing komt met
een ander voertuig, persoon of
object, en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben. Gebruik
altijd handrem wanneer u op een
helling parkeert en vergeet nooit
dat de bestuurder verantwoorde-
lijk is voor het remmen.
OPMERKING: U kunt het HSA-
systeem ook in- en uitschakelen
als het voertuig is uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over. HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
via de door de klant te programmeren
functies in het Uconnect Touch™ sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect Touch™" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel"
voor meer informatie hierover.
READY ALERT BRAKING
Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om bij een noodstop de volle
remkracht te bereiken. Het systeem
anticipeert op mogelijke noodstopsi-
tuaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat.
Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit.
Deze remkracht is zo gering dat de
bestuurder deze niet zal opmerken.
Het remsysteem gebruikt deze rem-
kracht om een snelle reactie van de
remmen mogelijk te maken wanneer
de bestuurder het rempedaal intrapt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) kan de remprestaties
bij nat weer verbeteren. Het systeem
oefent met tussenpozen een geringe
remkracht uit om vocht op de rem-
schijven van de voorwielen te verwij-
deren. Dit systeem werkt alleen wan-
neer de ruitenwissers in de stand LO
of HI staan. In de intervalstand werkt
het systeem niet. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het
systeem vereist geen handelingen van
de bestuurder.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP
UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
256