WAARSCHUWING!
Wanneer ESP in de stand "Gedeeltelijk
ui
t" staat , wordt de ASR-functie van ESP
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking die is
beschreven de paragraaf over ASR) en brandt het
indicatielampje "ESP uit". Alle overige stabili-
teitsvoorzieningen van het ESP-systeem functio-
neren normaal.Wanneer het ESP in de stand voor
gedeeltelijke uitschakeling staat , wordt de func-
tie voor motorvermogenreductie van het ASR
uitgeschakeld en vermindert de verbeterde voer-
tuigstabiliteit die het ESP-systeem biedt .
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje van het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON wordt ge-
zet. Als de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESP continu blijft
branden terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is gestart en u meer-
dere kilometers hebt gereden met een snelheid hoger
dan 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in de instrumenten-
groep) begint te knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt geactiveerd. Het
controle-/storingslampje ESP knippert ook wanneer
het ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESP gaat knipperen tijdens het optrek-
ken, neem dan gas terug en rijd verder terwijl u zo min
mogelijk gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje ESP en het controle-
lampje "ESP uit" gaan altijd kort branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordt gezet, wordt het ESP-systeem ingescha-
keld, ook wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of klikkende ge- luiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De
geluiden houden op wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering van het ESP-systeem
heeft veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft aan dat
het elektronische stabiliteitsregelsysteem
(ESP) is uitgeschakeld.
136UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ANTISLINGERREGELING (TSC)
TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
TSC treedt automatisch in werking zodra gemerkt
wordt dat de aanhanger gevaarlijk slingert. Wanneer
TSC is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma,
wordt het motorvermogen gereduceerd en voelt u dat
de wielen afzonderlijk worden afgeremd om te probe-
ren het slingeren van de aanhanger te stoppen.
OPMERKING:Als het ESP-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, is TSC uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
TS
C is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als TSC wordt geactiveerd tijdens het trekken
van een aanhanger, moet u het voertuig zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant zetten
en de lading van de aanhanger opnieuw verdelen
om het slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeval en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
137
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem genaamd OBD II (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u dan meestal nog met de
auto kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw erkende dealer te
bezoeken voor service.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Bovendien zal de motor meer verbruiken en
niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto vereist
onderhoud om emissietests te kunnen uitvoeren.
Als het lampje knippert wanneer de motor
draait , zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg dan onmiddellijk uw dealer.
BERICHT BRANDSTOFVULDOP LOS (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer het diagnosesysteem detecteert dat de
brandstofvuldop los zit, onjuist is aangebracht of is
beschadigd wordt het bericht "CHECK GAS CAP"
(controleer brandstofvuldop) op het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) weergegeven. Is dit
het geval, draai dan de vuldop stevig aan en druk de op
de dagtellerknop om het bericht te verwijderen. Als
het probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de
melding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
138
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Als het camerabeeld wordt weergegeven, geven stati-
sche rasterlijnen de breedte van de auto aan, terwijl het
midden van de auto wordt aangegeven door een stip-
pellijn in het midden. Deze lijnen dienen als hulpmiddel
bij het parkeren of om de auto recht voor een aanhan-
gerkoppeling te zetten. De statische rasterlijnen gevenverschillende zones aan waarmee u de afstand tot de
achterzijde van het voertuig kunt inschatten. De onder-
staande tabel geeft bij benadering de afstanden weer
voor elk van deze zones:
Zone
Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 cm - 1 m
Groen 1 m of meerWAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voorzichtig
ach
teruit rijden, ook wanneer gebruik
wordt gemaakt van de ParkView
®achteruitrijca-
mera. Controleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees bedacht
op voetgangers, dieren, andere voertuigen, obsta-
kels en dode hoeken, voordat u achteruitrijdt . U
bent verantwoordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten als u achter-
uitrijdt . Anders bestaat er een risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel.
Om voertuigschade te voorkomen mag
ParkView
®
alleen worden gebruikt als
parkeerhulp. De ParkView
®camera kan
niet elk obstakel of voorwerp zien.
Om voertuigschade te voorkomen moet u lang-
zaam rijden bij gebruik van ParkView®, zodat u
tijdig kunt stoppen als wanneer een obstakel
wordt waargenomen. Het is raadzaam om tijdens
het achteruitrijden over uw schouder te kijken,
ook wanneer u gebruik maakt van ParkView
®.
OPMERKING: Wanneer de cameralens bedekt is
met sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de lens
worden gereinigd, met water worden gespoeld en met
een zachte doek worden gedroogd. U mag de lens niet
afdekken.
155
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
2. Indicatielampjes kanaalkiezer – Als er een knopwordt ingedrukt, wordt het huidige kanaal of de
huidige kanaalknop kortstondig verlicht.
3. Licht – De verlichting van de afstandsbediening in- of uitschakelen. De verlichting van de afstandsbedie-
ning gaat na vijf seconden automatisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - geeft aan welk kanaal wordt geregeld met de afstandsbediening. Als
de keuzeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt de
afstandsbediening de functies van kanaal 1 van de
hoofdtelefoon (rechterkant van het scherm). Als de
keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de af-
standsbediening de functies van kanaal 2 van de
hoofdtelefoon (linkerkant van het scherm). 5.
▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende
zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd
de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door
het huidige audionummer of videohoofdstuk. In
menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6. ▾/ Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige
zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om
terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige
audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: ge-
bruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audio- of vi-
deosatellietzender uit de lijst zenders te kiezen of
de afspeelfuncties (RANDOM (scannen of willekeu-
rig afspelen) van een cd) te kiezen.
8. ▸/||
(Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk starten/
hervatten of pauzeren.
9. ▪(Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op
de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecom-
primeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down
de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op(afb. 107) Afstandsbediening
167
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Bedieningselementen
Het voedingslampje en de bedieningselementen van de
hoofdtelefoon bevinden zich op de rechter oorschelp.
OPMERKING:Het videosysteem achterin moet
zijn ingeschakeld om geluid te kunnen horen via de
hoofdtelefoons. Om de batterijstroom te besparen
worden de hoofdtelefoons automatisch uitgeschakeld
na ongeveer drie minuten nadat het videosysteem
achterin is uitgeschakeld.
De audiomodus veranderen voor de hoofdtele-
foons 1. Controleer of de keuzeschakelaar voor kanaal/
scherm van de afstandsbediening in dezelfde stand
staat als de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon.
OPMERKING:
Als beide schakelaars op kanaal 1 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 1 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 1 van het VES™
afgestemd.
Als beide schakelaars op kanaal 2 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 2 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 2 van het VES™
afgestemd.
2. Druk op de toets MODE van de afstandsbediening.
3. Als het videoscherm een video toont (bijvoorbeeld een dvd-video), verschijnt de status in een balk
onderaan in het scherm wanneer u op STATUS
drukt. Als u nogmaals op de toets MODE drukt,
wordt de volgende modus geactiveerd. Als een
modus actief is met alleen een audiobron (bijvoor-
beeld FM), verschijnt het menu Mode Selection
(Modus kiezen) op het scherm.
4. Wanneer het menu Mode Selection (Modus kiezen) op het scherm verschijnt, kunt u met de cursortoet-
sen op de afstandsbediening naar de beschikbare
modi navigeren en drukt u op de toets ENTER om
de nieuwe modus te selecteren.(afb. 109)1. Volumeregeling
2. Aan/uit-toets
3. Kanaalkeuzeschakelaar
4. Voedingslampje
170
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
wordt kort aan de onderkant van het scherm getoond
over het videobeeld heen en het toont elke verande-
ring in de status van kanaal 2.
Als kanaal 2 zich in een videomodus bevindt, wordt het
beeld getoond op het scherm van de tweede stoel
achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk
wordt kort over het videobeeld heen aan de onderkant
van het scherm getoond en het toont elke verandering
in de status van kanaal 1.
Een cd of dvd afspelen op het VES™
Het volgende gebeurt automatisch als een disk in de
radio wordt gestoken bij een systeem met één scherm
en in de dvd-speler met afstandsbediening bij een
systeem met twee schermen:
Als het beeldscherm open staat (het LCD-scherm iszichtbaar), worden het scherm en de zender van de
draadloze hoofdtelefoon ingeschakeld. Als het video-
scherm gesloten is, moet de zender voor de draad-
loze hoofdtelefoon ingeschakeld worden door mid-
del van de aan/uit-knop op de afstandsbediening
(hoofdtelefoons ontvangen alleen audiosignalen als
de stroom naar de hoofdtelefoon is ingeschakeld).
Nadat de disk is geplaatst, wordt de inhoud ervan afgespeeld door de autoluidsprekers, de draadloze
hoofdtelefoons en de beeldschermen achterin. Gedeelde modi
Het VES™ en de radio kunnen met elkaar communi-
ceren. Daardoor kan het VES™ de radio ontvangen via
de hoofdtelefoons en kan de radio de audio van het
VES™ ontvangen via de autoluidsprekers. Als de radio
en het VES™ in dezelfde (gedeelde) modus staan, is
een VES™ pictogram zichtbaar op het weergaveven-
ster van de radio en zal het pictogram voor gedeelde
modus te zien zijn op het VES™ scherm. In de gedeelde
modus is dezelfde audiobron tegelijkertijd te horen in
de hoofdtelefoon en de autoluidsprekers.
Als de radiofuncties (FM, AM of SAT) zich in de ge-
deelde modus met VES™ bevinden, kan alleen de radio
de radiofuncties regelen. In dat geval kan VES™ de
radiomodus delen, maar niet van zender veranderen
totdat de radiomodus veranderd is in een modus die
anders is dan de in VES™ gekozen radiomodus. Bij
deling heeft de radio voorrang boven VES™ of alle
radiomodi (FM, AM en SAT). Het VES™ kan de tuner
(AM/FM/MW/LW), SEEK, TUNE (zoeken, afstemmen)
omschakelen en vooraf ingestelde radiomodi terugroe-
pen zolang het systeem niet in de gedeelde modus
staat.
173
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
(Vervolgd)
Een veiligheidsgordel mag nooit door twee
personen tegelijk worden gebruikt . De twee per-
sonen kunnen dan tijdens een aanrijding met een
klap tegen elkaar komen en elkaar zo ernstig
verwonden. Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één persoon, on-
geacht de lengte van de personen.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga tegen de leuning zitten en stel de voorstoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt zich naast de stijl bij de rugleuning van uw stoel. Pak de gesp en
trek de gordel uit. Schuif de gesp zo ver als nodig is
over de gordelband, zodat de gordel over uw heu-
pen valt. (afb. 117)
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik' hoort. (afb. 118)
(afb. 117) Uittrekken van heup/schoudergordel(afb. 118)
De gesp in de gespsluiting steken
185
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD