Zet de ruitenwissers uit als u door een
automatische autowasstraat gaat . De
ruitenwissers kunnen beschadigd raken
als u ze niet uitschakelt .
Zet bij koud weer de ruitenwisserschakelaar
eerst in de stand OFF en laat de ruitenwissers de
ruststand terugkeren voordat u het contact afzet
(OFF). Als de ruitenwisserschakelaar in de stand
ON blijft staan, vriezen de ruitenwissers aan de
voorruit vast en kan de ruitenwissermotor door-
branden wanneer de motor weer wordt gestart .
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die
verhindert dat de wisserbladen terugkeren naar
de ruststand. Wanneer u de ruitenwisserschake-
laar uitzet (OFF) en de ruitenwisserbladen kun-
nen niet terugkeren in de ruststand, kan de rui-
tenwissermoto worden beschadigd.
RUITENSPROEIERS
Druk de ruitenwisserschakelaar op het uiteinde van de
multifunctionele schakelaar tot de tweede stand in om
de ruitensproeiers in te schakelen.
Als u de ruitensproeiers inschakelt, terwijl de ruiten-
wissers in de intervalstand staan, maken de ruitenwis-
sers twee volledige, langzame wisbewegingen nadat u
de hendel hebt losgelaten en hervatten daarna het
gekozen interval. Als u de ruitensproeiers inschakelt als de ruitenwissers
zijn uitgeschakeld (OFF), maken deze twee of drie
wisbewegingen en schakelen weer uit (OFF).
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zi
cht door de voorruit kan tot aanrijdin-
gen leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen of
obstakels over het hoofd. Voorkom plotselinge
ijsvorming op de voorruit door de voorruit eerst
te verwarmen met de ontdooi-inrichting voordat
u de ruitensproeier gebruikt .
MIST-FUNCTIE
Druk de ruitensproeierschakelaar op het uiteinde van
de multifunctionele schakelaar tot de eerste stand in
om de ruitenwissers een wisbeweging te laten maken
en de ruit schoon te vegen. De wisbewegingen stoppen
pas als u de hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie schakelt de sproei-
erpomp niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproeiervloeistof op de
voorruit te sproeien.
91
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u de snel-
heid verhogen door op de knop RES (+) te drukken. Als
u de knop ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snel-
heid continu verhoogd totdat u de knop loslaat. De
nieuwe snelheid wordt dan ingesteld.
Als u eenmaal op de knop RES (+) drukt, wordt de
ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Telkens
wanneer u opnieuw kort op de knop drukt, wordt de
snelheid met 2 km/u verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de cruisecontrol
is ingesteld, drukt u op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snelheid
continu verlaagd totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is bereikt. De nieuwe
snelheid zal vervolgens worden ingesteld.
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt, wordt de
ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Met ieder
volgend tikje op de toets verlaagt u de snelheid met
2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u normaal
gesproken zou doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde rijsnelheid.Gebruik van de cruisecontrol op hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellingen mogelijk terug
om de ingestelde snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING:
De cruisecontrol houdt de snelheid
op hellingen en bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel hoger of
lager worden, waardoor het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in
si
tuaties waar het systeem geen con-
stante snelheid kan aanhouden. Uw auto kan
gezien de omstandigheden te snel gaan, waar-
door u de controle over de auto kunt verliezen en
mogelijk een ongeval veroorzaakt . Gebruik de
cruisecontrol nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of anderszins gladde
wegen.
96
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
OBSERVATIESPIEGEL INTERIEUR
De bolle achteruitkijkspiegel biedt de bestuurder en de
passagier voorin een breed zicht op de inzittenden
achterin. Als u de observatiespiegel wilt gebruiken,
drukt u op uitstekende staven van de klep voor het
opbergvak, waarna u de klep loslaat om deze naar
beneden te laten klappen. Vervolgens tilt u de klep
omhoog tot het opbergvak bijna is afgesloten en laat u
de klep los. De klep blijft in die stand staan zodat u in de
observatiespiegel kunt kijken.
OPMERKING:Vanuit de "observatiespiegelpositie"
kan de klep alleen worden gesloten. Om de klep weer volledig te openen, moet hij eerst
worden gesloten en vervolgens opnieuw worden ge-
opend door nogmaals de vergrendeling in te drukken.
(afb. 62)
SCHAKELAAR ELEKTRISCH BEDIENBAAR
'ZONNEDAK (voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Raadpleeg “Elektrisch bedienbaar zonnedak" voor
meer informatie.(afb. 61)
Opbergvakje zonnebril
(afb. 62) Observatiespiegel
98
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
laadruimte achterin is niet bedoeld voor passagiers.
Zij horen in stoelen te zitten en veiligheidsgordels te
dragen.
OPROLBAAR DEKZEIL VOOR DE
LAADRUIMTE (voor bepaalde uitvoeringen/
landen) — UITVOERINGEN VOOR VIJF
PASSAGIERS
OPMERKING: Het dekzeil is bedoeld om bagage
aan het zicht te onttrekken, niet om deze vast te
zetten. Het dekzeil voorkomt niet dat bagage ver-
schuift en beschermt de inzittenden niet tegen loslig-
gende voorwerpen.
Het oprolbare dekzeil voor de laadruimte is bevestigd
in de laadruimte achter de bovenkant van de achter-
bank.
Als het zeil is uitgerold bedekt het de laadruimte zodat
daarin aanwezige voorwerpen aan het oog worden
onttrokken. De inkepingen in de sierpanelen naast de
achterklepopening houden het uitgerolde dekzeil op
zijn plaats.
Als het dekzeil niet wordt gebruikt, rolt deze netjes op
in de behuizing. U kunt het dekzeil ook uit de auto
nemen om meer ruimte te maken in de laadbak.
Om het dekzeil te installeren legt u het in de auto met
de platte kant van de behuizing naar boven gericht.
Breng vervolgens de linker of rechter veerstang (deze bevinden zich aan de uiteinden van de dekzeilbehuizing)
aan in resp. het linker of rechter bevestigingspunt (zoals
afgebeeld). (afb. 95)
Breng vervolgens de veerstang aan de tegenoverlig-
gende kant van de dekzeilbehuizing in het bevestigings-
punt aan de tegenoverliggende kant van de auto.
Pak de hendel en trek deze naar u toe. Als het dekzeil
bij de achterklepopening in de buurt komt, leidt u de
bevestigingsstangen achter (aan weerszijden van het
dekzeil) in de inkepingen op de sierpanelen. Daarna laat
u het dekzeil zakken, plaatst de stangen onder in de
inkepingen en laat de hendel los. (afb. 96)
(afb. 95)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
125
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
m
en dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek. ABS kan
geen ongevallen voorkomen, zeker geen ongeval-
len die worden veroorzaakt door te hoge snelhe-
den in bochten, het rijden op zeer glad wegdek, of
aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ABS nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze waardoor de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar wordt gebracht . ELEKTRONISCHE REMREGELING
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde elektroni-
sche remkrachtregeling die gewoonlijk ESP wordt ge-
noemd. Dit systeem bestaat uit een antiblokkeersys-
teem (ABS), een remassistent (Brake Assist System
(BAS)), een tranctieregelsysteem (Traction Control
System (TCS)), elektronische kantelbeveiliging (Elec-
tronic Roll Mitigation (ERM)), elektronische stabili-
teitsregeling (ESP), en stabilsatieregeling voor aanhan-
gers (Trailer Sway Control (TSC)). Deze systemen
werken samen zodat de auto stabiel en bestuurbaar is
bij verschillende rijomstandigheden.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuigstabiliteit
en meer remwerking onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem gaat automatisch "pompend rem-
men" in moeilijke remsituaties, om zo het blokkeren
van de wielen te voorkomen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u hoort u mogelijk
ook een zacht klikkend geluid, samen met enkele mo-
torgeluiden. Deze geluiden horen bij een zelftest die
het systeem uitvoert om te controleren of het ABS
naar behoren functioneert. Deze zelftest wordt elke
keer uitgevoerd nadat u de motor hebt gestart, zodra u
de snelheid van 11 km/u overschrijdt.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde weg- en rem-
omstandigheden. ABS grijpt mogelijk in als de auto
130
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan de werking van
n
atuurwetten op het voertuig niet voor-
komen of de tractie van de ondergrond waarop
gereden wordt verbeteren. BAS kan geen onge-
vallen voorkomen, zeker geen ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden in
bochten, het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing. Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van uzelf of anderen in
gevaar brengt .
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslippen van
elk van de aangedreven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt gedetecteerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motor-
vermogen verminderd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van het ASR-systeem func-
tioneert op dezelfde manier als een beperkt slipdiffe-
rentieel en verdeelt de wielspin over een aangedreven
as. Als één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar het
niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie blijft ook
actief als ASR en ESP in de modus "Gedeeltelijk uit" staan. Raadpleeg "Elektronische stabiliteitsregeling
(ESP)" voor meer informatie.
ELECTRONIC ROLL MITIGATION (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de snelheid
van de auto anticipeert dit systeem op de mogelijkheid
dat een wiel loskomt van het wegdek. Wanneer het
ERM-systeem vaststelt dat de mate waarin de hoek van
het stuur verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden vermin-
derd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel wordt
opgetild. Het ERM-systeem grijpt alleen in bij zeer
ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem
kan de kans op het optillen van een wiel alleen vermin-
deren tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeu-
vres. Het systeem kan niet voorkomen dat het wiel
wordt opgetild als gevolg van andere factoren, zoals de
staat van de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
133
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
v
an het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en stabiliteit
van de auto onder diverse rijomstandigheden. ESP
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP maakt gebruik van sensoren om de richting te
bepalen waarin de bestuurder de auto stuurt en verge-
lijkt deze met de werkelijke koers van de auto. Als het
werkelijke traject niet overeenkomt met het gewenste
traject, remt ESP het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan. Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op
de stand van het stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol- doende op de stand van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
De
elektronische stabiliteitsregeling
(ESP) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer grip op het weg-
dek.
ESP kan geen ongevallen voorkomen, zeker
geen ongevallen die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESP kan evenmin
ongelukken voorkomen die het gevolg zijn van
het verlies van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aangepast aan de
omstandigheden. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige rijstijl kan
aanrijdingen voorkomen.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ESP nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van de uzelf of anderen in gevaar
brengt .
134
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Bedrijfsmodi van ESP
ESP kent twee bedrijfsmodi.
Volledig ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESP. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. ESP mag alleen om speci-
fieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) voor nadere informatie.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De knop "ESP OFF" bevindt zich in de rij schakelaars
boven de airconditioning. Als u de bedrijfsmodus "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren, drukt u kort
op de toets "ESP OFF", waarna het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt u
nogmaals kort op de knop "ESP OFF". Het controle-/
storingslampje van ESP dooft dan. Hierdoor wordt de
normale bedrijfsmodus "ESP aan" hersteld. (afb. 100)OPMERKING:
Om de grip te verbeteren tijdens het
rijden met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het raadzaam zijn naar de
stand "Gedeeltelijk uit" te schakelen door kort op de
schakelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer er geen
reden meer is om de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) te gebruiken, drukt u kort op de toets
"ESP OFF". Dit is ook mogelijk tijdens het rijden.
(afb. 100) Toets ESP OFF
135
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD