LAADMANAGEMENTSYSTEEM
SYSTEEMFUNCTIES BIJ UITVOERINGEN
VOOR VIJF PASSAGIERS
Een hogere laadvloer die bovenop een grote inge-bouwde opbergruimte ligt.
Een drievoudig luik dat in de laadvloer is ingebouwd zodat men makkelijk toegang heeft tot de voorwer-
pen in de opbergruimte.
60/40 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waar- door meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg
“Stoelen” voor meer informatie.
Een optionele neerklapbare passagiersstoel voorin waardoor de laadruimte nog verder wordt uitge-
breid. Raadpleeg “Stoelen” voor meer informatie.
Sjorhaken bagage. Verwijderbaar afdekpaneel bagageruimte (voor be-
paalde uitvoeringen/markten).
SYSTEEMFUNCTIES BIJ UITVOERINGEN
VOOR ZEVEN PASSAGIERS
Een grote ingebouwde opbergruimte met een schar- nierluik dat zich in de vloer bevindt achter de derde zitrij.
60/40 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waar- door meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg
"Stoelen" in "De functies van uw auto begrijpen"
voor meer informatie.
50/50 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waar- door meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg
“Stoelen” voor meer informatie.
Een optionele neerklapbare passagiersstoel voorin waardoor de laadruimte nog verder wordt uitge-
breid. Raadpleeg “Stoelen” voor meer informatie.
Sjorhaken bagage.(afb. 93) Drievoudige indrukschakelaar
115
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
OPROLBAAR DEKZEIL VOOR DE
LAADRUIMTE (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) — UITVOERINGEN VOOR VIJF
PASSAGIERS OPMERKING:Het dekzeil is bedoeld om bagage
aan het zicht te onttrekken, niet om deze vast te
zetten. Het dekzeil voorkomt niet dat bagage ver-
schuift en beschermt de inzittenden niet tegen loslig-
gende voorwerpen.
Het oprolbare dekzeil voor de laadruimte is bevestigd
in de laadruimte achter de bovenkant van de achter-
bank.
Als het zeil is uitgerold bedekt het de laadruimte zodat
daarin aanwezige voorwerpen aan het oog worden
onttrokken. De inkepingen in de sierpanelen naast de
achterklepopening houden het uitgerolde dekzeil op
zijn plaats.
Als het dekzeil niet wordt gebruikt, rolt deze netjes op
in de behuizing. U kunt het dekzeil ook uit de auto
nemen om meer ruimte te maken in de laadbak.
Om het dekzeil te installeren legt u het in de auto met
de platte kant van de behuizing naar boven gericht.
Breng vervolgens de linker of rechter veerstang (deze
bevinden zich aan de uiteinden van de dekzeilbehuizing)
aan in resp. het linker of rechter bevestigingspunt (zoals
afgebeeld). (afb. 95) Breng vervolgens de veerstang aan de tegenoverlig-
gende kant van de dekzeilbehuizing in het bevestigings-
punt aan de tegenoverliggende kant van de auto.
Pak de hendel en trek deze naar u toe. Als het dekzeil
bij de achterklepopening in de buurt komt, leidt u de
bevestigingsstangen achter (aan weerszijden van het
dekzeil) in de inkepingen op de sierpanelen. Daarna laat
u het dekzeil zakken, plaatst de stangen onder in de
inkepingen en laat de hendel los. (afb. 96)
(afb. 95)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
117
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Spoel het systeem van de stuurbekrach-
tiging niet met chemicaliën, omdat daar-
door de onderdelen van de stuurbekrach-
tiging beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de beperkte ga-
rantie van een nieuw voertuig.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de
auto vlak staat en nadat de motor is
afgezet , om zo letsel door bewegende onderdelen
te voorkomen en een accurate niveau-aflezing te
verzekeren.Vul nooit te veel vloeistof bij. Gebruik
uitsluitend door de fabrikant aanbevolen stuur-
bekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil. Verwij-
der met een schone doek alle gemorste vloeistof van
de oppervlakken. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermid-
delen en originele onderdelen" in "Technische gege-
vens" voor de juiste vloeistofsoort.
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM (TPMS)Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) waar-
schuwt de bestuurder voor te lage bandenspanning op
basis van de op het typeplaatje vermelde bandenspan-
ning (koud).
De bandenspanning varieert met de temperatuur, circa
0,069 bar voor elke 6,5 °C. Dat betekent dat de
bandenspanning daalt als de buitentemperatuur daalt.
De bandenspanning moet altijd ingesteld worden aan
de hand van de koude opblaasspanning van de banden.
Hiermee worden banden bedoeld waarmee ten minste
3 uur niet is gereden, of waarmee minder dan 1,6 km is
gereden na een periode van drie uur stilstaan. De
spanning van een koude band mag nooit hoger zijn dan
de maximumspanning die op de zijkant van de band
staat vermeld. Raadpleeg "Banden – Algemene infor-
matie" in "Technische gegevens" voor informatie over
hoe u de banden correct op spanning brengt. De
bandenspanning stijgt ook als de auto rijdt. Dit is
normaal en er is geen aanpassing nodig voor deze
verhoogde druk.
Het TPM-systeem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de bandenspanning om welke
reden dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage temperaturen en natuur-
lijk spanningsverlies van de band.
132
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Om het TPMS weer in werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden met TPM-sensors (bandenspanningscon-
trole). Rij daarna tot 20 minuten met een snelheid van
meer dan 25 km/u. Het TPM-systeem geeft een ge-
luidssignaal af, het verklikkerlampje knippert gedu-
rende 75 seconden, op het EVIC-scherm verschijnt het
bericht "CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM
CONTROLEREN) en de grafiek toont de waarden
voor de bandenspanning om aan te geven dat het
systeem de sensorsignalen ontvangt.
Algemene informatie
De afstandsbediening en signaalontvangers werken op
een draaggolffrequentie van 433,92 MHz, zoals is voor-
geschreven in de EU. Deze apparatuur moet zijn gecer-
tificeerd conform de specifieke regelgeving in elk land.
Er gelden twee normen: ETS (European Telecommuni-
cation Standard) 300–220, van toepassing in de meeste
landen, en de Duitse richtlijn BZT 225Z125, die steunt
op de norm ETC 300–220, maar daarnaast nog enkele
specifieke bepalingen heeft. De overige bepalingen
worden vermeld in de Europese Richtlijn 95/56/EC,
Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan de vol-
gende twee voorwaarden:
De apparatuur mag geen hinderlijke storingen ver-oorzaken.
De apparatuur moet eventuele ontvangen storingen kunnen verwerken, inclusief storingen die kunnen
leiden tot een foutieve werking. PARKSENSE® PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) ParkSense
®parkeersensoren achter zorgt voor zicht-
bare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen
de achterzijde van de auto en een gedetecteerd obsta-
kel bij het achteruitrijden, bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre. Raadpleeg "Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van het ParkSense
®" voor de beperkingen van dit
systeem en adviezen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN
draait, wordt door ParkSense
®
automatisch de sys-
teemstatus (actief of inactief ) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld. ParkSense
®kan alleen actief zijn als de versnellingshen-
del in REVERSE (achteruit) staat. Als ParkSense
®
in
deze stand is ingeschakeld, blijft het systeem actief tot
de rijsnelheid circa 18 km/u of meer bedraagt. Het
systeem wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald
naar minder dan ongeveer 16 km/u.
PARKSENSE
®SENSOREN
De vier ParkSense®
sensoren, in de paneel/bumper
achter, bewaken het gebied achter de auto dat binnen
de zichtsafstand van de sensors valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 200 cm van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel.
139
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-display
een knipperende boog laat zien en een ononderbroken
toon laat horen. De volgende tabel illustreert de wer-
king van het waarschuwingssysteem wanneer een ob-
stakel wordt waargenomen:
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (cm) Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare waar- schuwinggong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voorwerp gede-tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd Waarschuwing
voorwerp gede- tecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
PARKSENSE
®IN- EN UITSCHAKELEN
ParkSense
®kan m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem
worden in- en uitgeschakeld. De beschikbare keuzes
zijn: OFF (uit), Sound Only (alleen geluid) of Sound and
Display (geluid en beeld). Raadpleeg “Uconnect
Touch™ instellingen” voor meer informatie.
Wanneer de schermtoets ParkSense
®
wordt inge-
drukt om het systeem uit te schakelen, verschijnt op
het EVIC-display gedurende vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST OFF". Raadpleeg “Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)” voor meer informatie.
Als de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit) wordt gezet en het systeem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) zolang de keuzehendel in REVERSE
staat.
Het ParkSense
®systeem werkt met vier sensoren in
de achterbumper en kan obstakels waarnemen tot op
200 cm afstand van de bumper. ParkSense
®zorgt voor
zowel zichtbare als hoorbare waarschuwingen om de
afstand tot het obstakel aan te duiden.
142
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING:
Als beide schakelaars op kanaal 1 staan, regelt de
afstandsbediening kanaal 1 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 1 van het VES™ afge-
stemd.
Als beide schakelaars op kanaal 2 staan, regelt de
afstandsbediening kanaal 2 en worden de hoofdtele-
foons op het geluid van kanaal 2 van het VES™
afgestemd.
2. Druk op de toets MODE van de afstandsbediening.
3. Als het videoscherm een video toont (bijvoorbeeldeen dvd-video), verschijnt de status in een balk
onderaan in het scherm wanneer u op STATUS
drukt. Als u nogmaals op de toets MODUS drukt,
wordt de volgende modus geactiveerd. Als een
modus actief is met alleen een audiobron (bijvoor-
beeld FM), verschijnt het menu Mode Selection
(Modus kiezen) op het scherm.
4. Wanneer het menu Mode Selection (Modus kiezen) op het scherm verschijnt, kunt u met de cursortoet-
sen op de afstandsbediening naar de beschikbare
modi navigeren en drukt u op de toets ENTER om
de nieuwe modus te selecteren.
5. Om het menu Mode Selection (Modus kiezen) te sluiten drukt u op de toets BACK van de
afstandsbediening. Vervangen van de batterijen
Elke hoofdtelefoon werkt op twee batterijen van het
type AAA. Vervangen van de batterijen:
Schuif het klepje van het batterijvak op de linker
oorschelp van de hoofdtelefoon omlaag.
Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aangegeven aan de binnenkant van het vak.
Breng het klepje van het batterijvak weer aan.
Levenslange standaardgarantie Unwired
®
stereohoofdtelefoon
Voor wie geldt deze garantie? Deze garantie geldt
voor de eerste gebruiker of koper van deze specifieke
hoofdtelefoon ("product") met met Unwired Techno-
logy LLC ("Unwired"). De garantie is niet overdraag-
baar.
Hoe lang geldt de garantie? Deze garantie duurt
zolang het product in uw bezit is.
Wat wordt door deze garantie gedekt? Met uit-
zondering van de hieronder beschreven gevallen, dekt
deze garantie ieder product dat bij normaal gebruik een
tekortkoming wat betreft fabricage of materiaal ver-
toont.
Wat wordt niet door deze garantie gedekt?
Deze garantie dekt geen schade of defect als gevolg van
verkeerd gebruik, misbruik, of wijziging van het pro-
duct door anderen dan Unwired. Oorstukken gemaakt
van schuim, die in de loop van de tijd slijten bij normaal
gebruik, zijn specifiek niet gedekt (vervangende
160
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(geluid uit): als het pictogram "Mute" verschijnt, is
het geluid voor kanaal 2 gedempt met behulp van de
MUTE-toets op de afstandsbediening.
4. Modus kanaal 2 – Geeft de huidige bron voor kanaal 2 weer.
5. Actie van knop ENTER kanaal 2 – Als de knop ENTER op de afstandsbediening wordt ingedrukt
terwijl de toets "INPUT FILE #" (bestandnummer
invoeren) te zien is op het scherm, toont het
scherm een numeriek toetsenbord waarmee u een
specifiek muzieknummer op gegevens-cd's en een
harde schijf kunt invoeren (zie het hoofdstuk "Menu
numeriek toetsenbord" van deze handleiding). An-
dere actie van knop ENTER – "INPUT TRK #" om
een specifiek muzieknummer op audio-cd's in te
voeren.
6. Afstandsbediening vergrendeld — Als het picto- gram verschijnt, is de werking van de afstandsbedie-
ning uitgeschakeld.
7. Klok — Toont de tijd.
8. Gedeelde status kanaal 1 – Als dit pictogram ver- schijnt, is het geluid voor kanaal 1 ook te horen op
de radio en door de luidsprekers van de auto.
Menu Selecteren modus (afb. 114)
De eerste druk op de MODE-toets toont het menu
Selecteren modus op het scherm (afbeelding 114). De
huidige modus is altijd de standaardkeuze. De modus
kan met behulp van de afstandsbediening worden ge-
wijzigd in kanaal/scherm 1 of kanaal/scherm 2. Met de navigatietoetsen (
▴,▾ ,▸ ,◂ ) van de afstandsbe-
diening navigeert u door de beschikbare modi en drukt
u vervolgens op de ENTER-toets van de afstandsbedie-
ning om de modus te selecteren. Er is ook een andere
manier om de modus te wijzigen: druk meermaals op
de MODE-toets tot de gewenste modus wordt aange-
geven en druk vervolgens op de ENTER-toets van de
afstandsbediening om de modus te selecteren.
Als in een systeem met één scherm een videomodus
(bijv. DVD-video, Aux-video etc.) actief is en kanaal/
scherm 1 wordt geselecteerd met de keuzeschakelaar
van de afstandsbediening, wordt het menu Selecteren
modus weergegeven wanneer de eerste keer op de
knop MODE van de afstandsbediening wordt gedrukt.
(afb. 114) Menu selecteren modus
164
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Beeldinstellingen (afb. 117)
Wanneer u een videobron (dvd-video met disk in
afspeelmodus, Aux-video, enz.) bekijkt, activeert u het
menu Display Settings (Beeldinstellingen) door op de
toets SETUP van de afstandsbediening te drukken.
Deze instellingen bepalen de weergave van het beeld
op het scherm. De fabrieksinstellingen zijn bedoeld
voor optimale weergave,waardoor het onder normale
omstandigheden niet nodig is deze instellingen te wij-zigen.
Om de instellingen te wijzigen drukt u op de navigatie-
toetsen van de afstandsbediening (▴,▾ ) om een optie te
selecteren en drukt u vervolgens op de navigatietoet-
sen van de afstandsbediening ( ▸,◂ ) om de waarde van
de geselecteerde optie te wijzigen. Om alle standaard-
waarden van de instellingen te herstellen, kiest u de menuoptie Default Settings (Standaardinstellingen) en
drukt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening.
De diskfuncties regelen de instellingen van de externe
dvd-speler (voor bepaalde uitvoeringen/markten) voor
de dvd die in de externe speler wordt bekeken.
Luisteren naar audio met gesloten scherm
Alleen luisteren naar het audiodeel van het kanaal, met
het scherm gesloten:
Stel het geluid in op de gewenste bron en het ge-
wenste kanaal.
Sluit het beeldscherm.
Om de huidige audiomodus te wijzigen drukt u op de toets MODUS van de afstandsbediening. Hierdoor
wordt automatisch de volgende beschikbare audio-
modus geselecteerd zonder het menu Mode Select
(Modus kiezen) te gebruiken.
Als het scherm weer wordt geopend, gaat het beeld- scherm automatisch aan en wordt het juiste scherm-
menu of medium weergegeven.
Als het scherm is gesloten en u geen geluid hoort,
controleer dan of hoofdtelefoon is ingeschakeld (het
lampje ON brandt) en de keuzeschakelaar van de
hoofdtelefoon op het gewenste kanaal staat. Wanneer
de hoofdtelefoon is ingeschakeld, druk dan op de aan/
uit-toets van de afstandsbediening om het geluid in te
schakelen. Indien u nog steeds niets hoort, controleer
dan of de batterijen in de hoofdtelefoons niet leeg zijn.(afb. 117) Weergave videoscherminstellingen
166
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD