Achterin geblokkeerd
Wanneer op de schermtoets Rear Temperature Lock
op het Uconnect Touch™ scherm wordt gedrukt,
wordt een vergrendelsymbool op het scherm achterin
weergegeven. De temperatuur en luchtverdeling ach-
terin worden vanaf door het Uconnect Touch™ sys-
teem geregeld.De inzittenden op de tweede zitrij kunnen de ATC-
regelknoppen achterin niet bedienen tenzij de toets
Rear Temperature Lock is afgezet.(afb. 46)
Bediening klimaatregeling achterin 4.3 scherm
1 — Schermtoets Blower
Up (Aanjager hoger) 5 — Schermtoets Done
(Voltooid)
2 — Schermtoets Mode(Modus) 6 — Schermtoets Rear
Lock (Achterin geblok-
keerd)
3 — Schermtoets Tempera-
ture (Temperatuur) 7 — Schermtoets Rear Off
(Achterin uit)
4 — Schermtoets Blower
Down (Aanjager lager)
(afb. 47)
Bediening klimaatregeling achterin 8.4 scherm
1 — Schermtoets Rear
Auto (Achterin automa-tisch) 6 — Schermtoets Blower
Up (Aanjager hoger)
2 — Schermtoets Rear
Lock (Achterin geblok-
keerd) 7 — Schermtoets Mode(Modus)
3 — Schermtoets Front
Climate (Klimaat voorin) 8 — Schermtoets Blower
Down (Aanjager lager)
4 — Schermtoets Tempera-
ture Up (Temperatuur ho-ger) 9 — Schermtoets Rear Off
(Achterin uit)
5 — Schermtoets Tempera-
ture Down (Temperatuurlager) 73
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Het ATC-systeem achterin bevindt zich in de hemelbe-
kleding in het midden van de auto. (afb. 48)
Druk op de knop Rear Temperature Lock op hetUconnect Touch™ scherm. Hierdoor wordt het
pictogram "Temperatuur achterin geblokkeerd" in de
temperatuurregelknop achterin uitgeschakeld.
Stel de regelknoppen voor de aanjager, temperatuur en modus achterin af voor het grootste comfort.
De ATC wordt geselecteerd door de aanjagerknop achterin linksom te draaien naar de stand AUTO. Zodra de gewenste temperatuur wordt aangegeven,
zorgt het systeem dat dit comfortniveau wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd. Zodra het systeem
eenmaal volgens uw comfortniveau is ingesteld, hoeven
de instellingen niet opnieuw te worden aangepast. U
ervaart het meeste gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch zijn gang laat gaan. OPMERKING:
De temperatuurinstellingen hoeft u
niet aan te passen voor een warm of koud voertuig.
Het systeem kiest zelf automatisch de temperatuur, de
luchtdistributie en de aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin handmatig instellen
op de stand "off" of op elke gewenste aanjagersnelheid
door de knop van laag naar hoog te draaien. Zo kunnen
de passagiers achterin de luchthoeveelheid regelen die
naar het achtercompartiment van de auto wordt ge-
voerd.(afb. 48) Onderdelen ATC-regeling achterin
1 - Aanjagersnelheid 3 - LUCHTDISTRIBUTIE achter
2 – Temperatuur achter 4 - Blokkering temperatuur
achterin
74
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Lucht stroom het automatische luchtre-
gelsysteem achterin via een inlaatrooster
binnen. Dit rooster bevindt zich aan de
rechterzijde in het bekledingpaneel achter de 3e
zitrij. De luchtroosters achterin bevinden zich aan
de rechterzijde in het bekledingpaneel van de 3e
zitrij. Zorg dat u het luchtinlaatrooster of de
ventilatieroosters niet blokkeert door voorwer-
pen of anderszins. Het elektrisch systeem kan zo
overbelast raken en de aanjagermotor beschadi-
gen.
TEMPERATUURREGELING ACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt wijzigen, draait u de
temperatuurregelknop linksom om de temperatuur te
verlagen of rechtsom om de temperatuur te verhogen.
De ingestelde temperatuur achterin wordt weergege-
ven op het Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer de bedieningsorganen achterin door het
Uconnect Touch™ systeem zijn geblokkeerd, brandt
het symbool Temperatuur achterin geblokkeerd op de
temperatuurregelknop en alle instellingen via de dak-
console worden genegeerd. REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE
ACHTERIN
Auto
Het achtersysteem handhaaft automatisch de correcte
luchtdistributie en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via de ventilatieroosters
in de dakbekleding. Deze roosters kunt u afzon-
derlijk instellen om zo de luchtstroming te regelen. Als
de lamellen van de roosters naar één kant worden
gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
Gemengde ventilatie Er stroomt lucht naar binnen via de dakventilatie-
roosters en de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel temperatuurinstellingen is de
tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere lucht
toe te voeren via de dakventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters. Vloermodus
Er stroomt lucht naar binnen via de roosters in de
vloer.
75UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING OPMERKING:Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met airconditioning
moet worden beschermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede bescherming te
bieden tegen roestvorming en oververhitting van de
motor. Een oplossing van 50% ethyleenlycol (antivries)
en 50% water wordt aanbevolen. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in "Service en onderhoud" voor de
juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de circulatiefunctie tijdens de winter-
maanden is af te raden, daardoor kunnen de ruiten
gemakkelijk beslaan.
Stalling
Wanneer u de auto stalt, of minstens twee weken lang
niet meer gebruikt (bijv. bij vakantie), laat het aircosys-
teem dan bij stationair toerental vijf minuten lang
draaien in de buitenlucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo krijgt het systeem voldoende smering en is de kans
op schade aan de aircocompressor miniem wanneer u
het systeem weer start. Ruitontwaseming
Het beslaan van de voorruit aan de binnenzijde is snel
te verhelpen door de keuzeschakelaar op Ontwasemen
te zetten. Met de stand Ontwasemen/Vloerventilatie
kunt u de voorruit helder houden en daarnaast zorgen
voor voldoende verwarming. Als u last krijgt van besla-
gen zijruiten, kunt u de aanjagersnelheid verhogen. Bij
zacht maar regenachtig of vochtig weer kunnen de
autoruiten aan de binnenzijde gemakkelijk beslaan. OPMERKING:
Gebruik de circulatiestand niet lang-
durig zonder de airconditioning aan te zetten, omdat
dan de ruiten kunnen beslaan.
Luchtinlaat buiten
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de voorruit, niet
wordt verstopt door achtergebleven bladeren e.d.
Wanneer bladeren achterblijven in de luchtinlaat wordt
de luchtstroming belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen kunnen de waterafvoeren ver-
stopt raken. Zorg in de wintermaanden dat de luchtin-
laat niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, stuifmeel en som-
mige geuren uit de buitenlucht. Sterke stank kan niet
volledig worden uitgefilterd. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in "Service en onderhoud" voor het ver-
vangen van het filter.
76
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Handmatige instellingen voor diverse weersomstandigheden (afb. 49)(afb. 49)77
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
VERLICHTING
LICHTSCHAKELAARDe koplampschakelaar bevindt zich aan de lin-
kerzijde van het instrumentenpaneel. Met deze
schakelaar bedient u de koplampen, de parkeer-
lichten, de instrumentenverlichting, het dimmen van de
instrumentenverlichting, de interieurverlichting en de
mistlampen. (afb. 50)
Draai de koplampschakelaar rechtsom naar de eerste
klikstand om de stadslichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen. Draai de lichtschakelaar in de
tweede stand om de koplampen, de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting in te schakelen. AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/
markten)
Dit systeem schakelt de koplampen automatisch in of
uit in overeenstemming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar linksom in de stand AUTO. Bij
ingeschakeld systeem is de uitschakelvertraging van de
koplampen ook ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen nog maximaal 90 seconden blijven branden
nadat u de contactschakelaar in de stand OFF hebt
gezet. Om de functie uit te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar naar een andere stand dan
AUTO (A). OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (UITSLUITEND
BESCHIKBAAR IN COMBINATIE MET
AUTOMATISCHE KOPLAMPEN)
Als deze functie is ingeschakeld, schakelen de koplam-
pen na ongeveer 10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld. De koplampscha-
kelaar moet dan wel in stand AUTO (A) zijn gescha-
keld. Als de koplampen via deze functie zijn ingescha-
keld, worden ze uitgeschakeld zodra u de ruitenwissers
uitschakelt.(afb. 50) Schakelaar koplampen
78
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING:De functie "Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers" kan met het Uconnect
Touch™ systeem worden in- en uitgeschakeld, raad-
pleeg "Uconnect Touch™ instellingen" in "Uw auto"
voor meer informatie. TIJDSCHAKELAAR
KOPLAMPVERLICHTING
Deze functie zorgt ervoor dat u nog ca. 90 seconden
lang gemak hebt van het veilige licht van de koplampen
wanneer u de auto verlaat in een onverlichte omgeving.
Als u deze functie wilt activeren, zet u de contactscha-
kelaar in de stand OFF terwijl de koplampen nog
branden. Schakel vervolgens binnen 45 seconden de
koplampen uit. De uitschakelvertraging wordt geacti-
veerd zodra u de koplampen uitschakelt. OPMERKING: Als u deze functie wilt activeren,
moeten de koplampen binnen 45 seconden na het
uitzetten van de contactschakelaar worden uitgescha-
keld.
Het systeem zal de vertraging opheffen wanneer u de
koplampen, de stadslichten of de contactschakelaar
weer in de stand ON zet.
Als u de koplampen uitschakelt voordat u het contact
uitschakelt, schakelen ze op de normale manier uit. OPMERKING:
De uitschakelvertraging van de kop-
lampen kan worden geprogrammeerd met het
Uconnect Touch™ systeem, raadpleeg "Uconnect
Touch™ instellingen in "Uw auto" voor meer
informatie.
DAGVERLICHTING (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De verlichting overdag schakelt in (ON) in de eerste
periode nadat de keuzehendel uit de stand PARK
wordt gezet en blijft aan (ON) tenzij de parkeerrem
wordt geactiveerd. Zodra de PARK stand wordt inge-
schakeld, schakelt de verlichting overdag uit (OFF). De
verlichting overdag schakelt bij het afzetten van het
contact uit (OFF). OPMERKING: De dagrijverlichting kan worden in-
en uitgeschakeld met het Uconnect Touch™ systeem,
raadpleeg "Uconnect Touch™ instellingen — Door de
klant programmeerbare functies" in "Uw auto" voor
meer informatie.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL LICHTEN AAN
Als u de koplampen of stadslichten laat branden nadat
het contact op OFF is gezet, hoort u een waarschu-
wingssignaal wanneer u het bestuurdersportier opent.
79
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
MISTLAMPEN VÓÓR EN
MISTACHTERLICHTEN (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De schakelaar voor de mistlampen vóór is geïntegreerd
in de lichtschakelaar. (afb. 51)De mistlampen vóór en mistachterlichten kunt u
naar wens gebruiken als het zicht door mist is
verslechterd. De mistlampen worden in deze
volgorde ingeschakeld: als u de schakelaar koplampen
één keer indrukt, gaan de mistkoplampen aan. Druk de
schakelaar een tweede keer in om de mistachterlichten
in te schakelen (mistlampen vóór blijven aan). Druk de
schakelaar een derde keer in om de mistachterlichten
uit te schakelen (mistkoplampen blijven aan). Druk de
schakelaar een vierde keer in om de mistkoplampen uit
te schakelen. Bij auto's zonder mistkoplampen worden de mistachterlichten ingeschakeld als u de schakelaar
de eerste keer indrukt.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat een indicatielampje
in de instrumentengroep branden. OPMERKING:
De mistlampen werken alleen wan-
neer het dimlicht of het stadslicht is ingeschakeld. Als u
het grootlicht inschakelt, worden de mistlampen auto-
matisch uitgeschakeld.
MULTIFUNCTIONELE HENDEL
Met deze multifunctionele schakelaar bedient u de
richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en het licht-
signaal. De hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op of neer zodat de
pijlen aan beide zijden de instrumentengroep gaan
knipperen om aan te geven dat de richtingaanwijzers
voor en achter naar behoren werken. OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet knip-
pert, of als een van de lampjes zeer snel knippert,
controleert u of aan de buitenzijde van de auto een
lamp defect is. Als één der controlelampjes niet gaat
branden wanneer u de hendel beweegt, is waarschijnlijk
het betreffende gloeilampje defect.
Als u meer dan 1,6 km hebt gereden met ingescha-
kelde richtingaanwijzer, verschijnt het bericht "Turn(afb. 51)
Schakelaar mistlampen
80
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD