88
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Opmerkingen:Na een koude start wordt de aanjagersnelheidgeleidelijk verhoogd om te voorkomen dat een
onaangename hoeveelheid koude lucht wordt aan-gevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur
te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
Opmerkingen:Condenswater van de airconditioning wordt langs
de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het gebruik van de
airconditioning nuttig. Het systeem haalt vocht uit de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van deruiten.
Laat de werking van het systeem regelmatig con-
troleren. Zie het onderhoudsboekje.
Bi
j het trekken van een zware aanhanger of bij erg
warm weer kan de airconditioning door het koelsy-steem van de motor uitgeschakeld worden.
•
•
•
•
•
•
Handmatige werking
Het is mogelijk om een of meer functies handmatig tebedienen, terwijl de automatische werking van de ove-
rige functies gehandhaafd blijft.
Druk op toets1om terug te gaan naar de stand"AUTO".
Airconditioning uitschakelen
Draai het knopje 4 linksom totdat de luchttoevoer stopt.De aanduiding "OFF" verschijnt op het display.
Alle informatie, behalve het symbool van de achterruit-
verwarming, verdwijnt van het display.
De automatische regeling van temperatuur, ventilatieen luchtvochtigheid in het interieur is nu uitgeschakeld.
Druk op knop1 om de airconditioning weer in te scha-kelen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde airconditioning.
89
III
3a3b
4
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
3. LUCHTVERDELING
Door verschillende keren achter elkaar op de toets 3a of 3b te drukken kunt u de richting van de lucht-stroom aan bestuurderszijde respectievelijk passa-
gierszijde instellen.
De pijltjes op het display geven de ingestelde richting aan:Voorruit en portierruiten.
Centrale luchtroosters, zijventilatieroosters en uit-stroomopeningen van zachte luchtverdeler (indien
open).
Uitstroomopeningen naar de voetenruimte."AUTO" = automatische verdeling.
•
•
••
Draai aan het knopje om de aanjagersnelheid te rege-len.
Op het display kunt u aan de hand van het aantal venti-latorbladen zien hoe hoog de aanjagersnelheid is.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het beslaan
van de ruiten te voorkomen.
4. AANJAGERSNELHEID
Airco met zachte luchtstroom
De zachte luchtverdeler bovenop het dashboard zorgt
voor eenoptimale luchtverdeling voorin de auto.
Het voorkomt tocht en zorgt voor een optimale tempe-
ratuur in het interieur.
Zachte luchtstroom regelen
De hoeveelheid lucht die wordt uitgeblazen is voor de
bestuurders- en de passagierszijde afzonderlijk in testellen.
Stel de gewenste luchthoeveelheid in door het wieltje
te verdraaien.
Draai het wieltje helemaal naar beneden om de zachte
luchtstroom te stoppen.
Als het erg warm weer is, kan de zachte luchtverdeler
beter gesloten worden. Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op het dashboard groter.
91
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Airconditioning in-/uitschakelen
Druk op de toets "CLIM" om toegang te krijgen tot de instellingen van de airconditioning. Druk dan op "OK"of draai het knopje totdat het menu "Airconditioning" op het display verschijnt.
Dit menu biedt de volgende mogelijkheden:Airconditioning uitschakelen: "Airco uitzetten(A/C OFF").
Druk op "OK" of het draaiknopje ter bevestigingvan het in- of uitschakelen van de airconditioning.Op het display verschijnt de aanduiding "A/C OFF"
als de airconditioning uitgeschakeld is.
Let op
:Als de airconditioning uitgeschakeld is, bestaat demogelijkheid dat de ingestelde temperatuur niet bereikt kan worden of dat de ruiten beslaan.U kunt de airconditioning weer inschakelen door op toets 1"AUTO"" te drukken.
•
-
-
In- en uitschakelen van de gescheiden regeling
voor bestuurders- en passasgierszijde.
Na het selecteren met behulp van de pijltjes drukt
u op "OK" of het draaiknopje om de gescheiden
regeling voor links en rechts in- of uit te schakelen.
Deze functie maakt het mogelijk om de geschei-den regeling voor bestuurder en passagier opte heffen.Let op:druk op de toets 2b of 3bom de geschei-den regeling weer te hervatten.
•
Als u op de toets "Menu" drukt, verschijnt het hoofdmenu op het display. Dit menu biedt toe-gang tot vergelijkbare keuzemogelijkheden
als bij het indrukken van de toets "CLIM". Zie
"Multifunctioneel display".
96
III
De batterij vervangen
De afstandsbediening wordtgevoed met de bijgeleverde 6V-28L batterij.
Wanneer de batterij vervangenmoet worden, verschijnt er eenmelding op het display.
Trek de afstandsbediening openen vervang de batterij.
De afstandsbediening moet daarnagereïnitialiseerd worden; volg dehierna gegeven aanwijzingen op.
Gooi
geen gebruikte batterijen
weg, maar geef ze af bij een erkendinzamelpunt.
Afstandsbediening
reïnitialiseren
Zet de programmeerbare ver-warming altijd uit als u brandstof tankt, om brand- of explosiege-vaar uit te sluiten.
Om verstikkingsgevaar uit tesluiten, mag de programmeer-bare verwarming niet gebruiktworden in een gesloten ruimte,zoals een garage of werkplaats,die niet voorzien is van eenafzuiginstallatie voor uitlaatgas-sen, ook niet voor korte duur.
Om brandgevaar uit te sluiten,mag u de auto niet op lichtont-vlambare materialen, zoalsgedroogd gras, dorre bladerenen papier parkeren.
De programmeerbare verwar-ming wordt gevoed met de in debrandstoftank aanwezige brand-stof. Controleer voor het gebruikof de in de brandstoftank aan-wezige brandstof toereikendis. Wij raden u het gebruik vande programmeerfunctie voor de verwarming sterk af als debrandstofvoorraad het reserve-niveau heeft bereikt.
PROGRAMMEERBARE VERWARMING
Na losnemen van de accu of na het
vervangen van de batterij, moet de
afstandsbediening gereïnitialiseerd
worden.
Druk, zodra de stroom hersteld is,
binnen 5 seconden 1 seconde op
t
oets 4 (OFF).
Als de procedure
geslaagd is, ver-
schijntOKop het display van de
afstandsbediening.
Bi
j een storing wordt de melding FAIL op het display getoond. Her-haal de procedure.
Voor de programmeerbare verwar-
ming is als accessoire een speciale
adapter leverbaar om het interieur
van te voren op te warmen.
107
III
HOOGTEREGELING
De wagenhoogte kan alleen bijdraaiende motor versteld worden.
De wagenhoogte wordt automa-
tisch geregeld. In bepaalde omstan-
digheden kunt u deze hoogte zelf
veranderen.
Veranderen van de stand
Druk één keer op een van debedieningsschakelaars. Het ver-anderen van de stand wordt in het
begin aangegeven door:Een bericht of.
Een afbeelding van de uit-gangspositie met een symbool
van de ingestelde wagen-
hoogte.
Let op:het is raadzaam gedurendehet veranderen van de wagen-hoogte niet op het rempedaal tetrappen.
Weergave van de stand vande auto
Aan het eind van de wagenhoog-
teverstelling verschijnt een bericht
of een afbeelding van de nieuwesituatie.
•
•
Hoogste stand
Verwisselen van een wiel.
Verhoogde stand
Geeft een grotere bodemvrijheid.
Voor
gebruik op slechte wegen enbij verkeersdrempels. Rijd in dezestand altijd met lage snelheid.
Normale rijstand
Laagste stand
Handig bij het in- of uitladen vanbagage.
Bij controles in de werkplaats.
Niet gebruiken om mee te rijden.
Omwille van uw eigen veiligheid is het verplicht om uw automet goedgekeurde blokken of assteunen te stutten, wanneer u ingrepen onder de auto verricht.
De rijhoogte is ingesteld zodra de gewenste hoogte op hetdisplay wordt aangegeven.
108
III
HOOGTEREGELING
AUTOMATISCHE CORRECTIE VAN DE WAGENHOOGTE
Uw auto is voorzien van een elektronisch gestuurde hydractieve vering, waardoor de wagenhoogte automatisch aande snelheid en de staat van de weg wordt aangepast.
Standskeuzebeperkingen
Hoogste stand:
Onmogelijk bij snelheden > 10 km / h.
Verhoogde stand:
Onmogelijk bij snelheden > 40 km / h.
Normale ri
jstand: altijd toege-staan.
Laagste stand:
Onmogelijk bij snelheden > 10 km / h.
Let op:indien de voor eenbepaalde stand toegstane snelheid wordt overschreden, keert de auto
automatisch terug naar de normale
wagenhoogte.
Signalering van een gekozen, maar niet toegestane hoogte
Op het display:
Op het display verschijnt tijdelijk een bericht of een afbeelding van
de auto met een kruis erdoor, om
aan te
geven dat de gewenste
hoogte niet is toegestaan.
De wagenhoogte blijft in de toe-gestane stand staan; deze stand
wordt aangegeven op het display.Automatische aanpassin
g van
de hoogteAls de auto op een goede
weg rijdt met een snelheid van meer dan 110 km / h, wordt de bodemvrijheid automatisch kleiner.De auto keert terug naar de
oorspronkelijke hoogte bij eenslechter wegdek of een snel-heid onder 90 km/h.
Wanneer de auto stilstaat, zakt
deze terug tot de parkeerstand.
•
•
115
IIIABC
ARMSTEUN VOORIN
De verstelbare middenarmsteun
biedt optimaal comfort.
Trek de bedienin
gB omhoog endruk de armsteun naar voren.
De armsteun komt teru
g in zijn oor-spronkelijke stand als u deze naar achteren duwt.
Bergvakken
Er zijn twee verschillende berg-
vakken:Trek aan de bedieningC om het grote bergvak te openen.
Trek aan de bedieningA om het kleine bergvak te openen.
•
•
Ventilatie van het grote
bergvak in de voorstearmsteun
In het grote bergvak zit een venti-latierooster.
Uit het rooster, dat aangesloten
is op de airconditioning, stroomt dezelfde koude lucht als uit de
ventilatieroosters voorin. Vo or het instellen van de aanjagersnelheid
van de airconditioning, zie "Auto-
matische airconditioning achterin".
Het ventilatierooster kunt umet de hand sluiten.
COMFORT IN DE AUTO
USB-aansluiting
Deze aansluitmodule, die bestaatuit een JACK-aansluiting en/of eenUSB-poort, bevindt zich in de voor-ste armsteun.
Hierop kunt u een extern apparaat
aansluiten, zoals een MP3-speler
t
ype iPod® of een USB-stick.
Deze aansluitmodule leest deaudiobestanden (mp3, ogg, wma,
wav...) die naar de autoradio wor-den overgezet en vervolgens wor-
den weergegeven via de geluids-
boxen in de auto.
U kunt deze bestanden beheren
via de bedieningstoetsen op de
stuurkolom of via het bedienings-paneel van de autoradio, en deze
weergeven op het multifunctionele
display.
Wanneer het externe apparaat is
aan
gesloten, wordt het automa-
tisch opgeladen.
125
IV
STARTEN VAN DE MOTOR NA HET AANSLUITEN VAN EEN LOSGENOMEN ACCU1. Zet het contact aan.2. Wacht ongeveer 1 minuut voordat u de startmotor inschakelt. In deze tijd kunnen de elektronische systemenzich resetten.
Als de accu enige tijd niet aangesloten is geweest, kan het noodzakelijk zijn dat u de volgende functies opnieuwinstelt:De anti-klemvoorziening van de ruitbediening.
De anti-klemvoorziening van het open dak.
De instellingen van het display (datum, tijd, taal, eenheden voor afstanden en temperatuur).De instellingen van de radio.
De NaviDrive.Voir chapitre NaviDrive.
BELANGRIJK
Als de accu leeg is en de achterklep gesloten, moet de auto op een andere wijze van stroom voorzien worden.Zie volgende pagina.
•
•
••
•
12-VOLTS ACCU