157
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto
uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en
een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak
moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het ge-
wicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de rem-
weg wordt langer en u hebt meer tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorko-
men dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet wor-
den afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er ze-
ker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht
(vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet u er re-
kening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het
totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief acces-
soires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
TREKHAAK MONTEREN
Wendt u voor de montage van de trekhaak tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet
op het remsysteem van de aanhanger. Wees daar-
om extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsy-
steem van de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hy-
draulisch remsysteem van de auto worden bediend.
158
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard
geleverde banden. Het Alfa Romeo Servicenetwerk kan u advise-
ren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u
hem wilt gebruiken.
Gebruik deze banden uitsluitend op wegen met sneeuw of ijzel.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het type win-
terbanden exact aan de gegevens die staan vermeld in de para-
graaf „Wielen” in het hoofdstuk „Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aan-
zienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het
veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de pres-
taties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange af-
standen op de snelweg worden gereden, minder dan die van de
standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winter-
banden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en
voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de ban-
den niet om.
Bij winterbanden met de indicatie „Q” geldt een
maximum snelheid van 160 km/h; bij winter-
banden met de indicatie „T” geldt een maximum
snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indi-
catie „H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h;
echter de lokaal geldende wettelijke snelheidsbeperkin-
gen moeten altijd worden gerespecteerd.
159
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kui-
len, stoepranden en andere obstakels en rijd, om
de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften
van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen al-
leen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
Gebruik dunne sneeuwkettingen:
– Alle uitvoeringen: gebruik voor bandenmaat 195/55 R16",
205/55 R16" en 225/45 R17" uitsluitend dunne sneeuwkettin-
gen die maximaal 9 mm boven het profiel van de banden uitsteken.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel mag geen sneeuwketting wor-
den gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven
wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen,
dan kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het
achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet
wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte; schakel een versnelling in en zorg dat de handrem niet
is aangetrokken;
❍maak de minkabel van de accu los en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maan-
den worden herhaald;
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwis-
ser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorge-
schreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍als u de accukabels niet loskoppelt, moet de acculading iede-
re maand gecontroleerd worden;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
174
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vin-
gers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp
teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.
Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de
bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daar-
na laten drogen.
Modificaties of reparaties aan de elektrische in-
stallatie die niet correct worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte
gasontladingslampen (Bi-Xenon) uitsluitend ver-
vangen worden door gespecialiseerd personeel: le-
vensgevaar! Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen of hoge luchtvochtigheid
of na een hevige regenbui of na het wassen kunnen de koplam-
punits of de achterlichtunits beslagen zijn en/of kunnen er in de
units condensdruppels ontstaan. Dit is een natuurlijk verschijnsel als
gevolg van het verschil in temperatuur en vochtigheidsgraad voor
en achter het lampenglas. Het duidt niet op een defect en heeft geen
invloed op de normale werking van de verlichtingsunits. De wa-
sem verdwijnt snel vanaf het midden van de verlichtingsunit gelei-
delijk naar de randen, als de verlichting wordt ingeschakeld.
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❍Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet
zijn geoxideerd;
❍vervang een defecte lamp door hetzelfde type met hetzelfde
vermogen;
❍controleer na het vervangen van een gloeilamp in de koplamp
altijd of de lamp nog goed is afgesteld;
❍als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering
niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de
plaats van de zekeringen de paragraaf „Zekeringen vervan-
gen” in dit hoofdstuk.
213
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
REMVLOEISTOF
Controleer of de remvloeistof nog op het maximum niveau staat.
Draai bij een te laag niveau dop F-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof
en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet
de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Draai bij een te laag niveau dop D-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
BELANGRIJK De koplampsproeiers zullen niet functioneren bij een
laag ruitensproeiervloeistofniveau, ook al blijven de ruitensproei-
ers/achterruitsproeier werken. Voor bepaalde versies/markten (zie
vorige pagina's), er is een streepje E-fig. 161, 162, 163, 164
voorzien: ALLEEN de ruitensproeiers/achterruitsproeier blijven wer-
ken wanneer de ruitensproeiervloeistof onder dit niveau komt.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar: in de motor-
ruimte bevinden zich warme onderdelen die bij
contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor
een goed zicht. Een herhaalde bediening van het
wissysteem bij lege ruitensproeierreservoir kan de on-
derdelen ervan beschadigen of snel verslechteren.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per
ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de
betreffende delen onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep en daarna met veel water
worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
Het symbool πop het reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen minerale vloei-
stof moet worden gebruikt. Het gebruik van mi-
nerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloei-
stoffen worden beschadigd.
222
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE TIPS
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij lan-
gere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op
roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed moge-
lijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve be-
standdelen de lak kan beschadigen.
Ruiten
Gebruik speciale schoonmaakmiddelen en een schone, zachte doek
om krassen en beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de
achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achter-
ruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de rich-
ting van de draden.
Koplampen
De koplampen moeten worden gereinigd met een zachte en met
water en autoshampoo bevochtigde doek.
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampen-
glas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzi-
ne) of ketonen (bijv. aceton).
BELANGRIJK Als de koplampen worden gereinigd met een water-
straal, moet deze op ten minste 2 cm van de lampglazen worden
gehouden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet di-
rect op de elektronische regeleenheden en de ruitenwissermotor
worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een ge-
specialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de con-
tactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer
na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen,
deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij voorkeur worden ge-
wassen op een plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
De minder zichtbare delen moeten tijdens het drogen niet verge-
ten worden, omdat daar water kan blijven staan. Was de auto
nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van
de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden
gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Om de esthetische eigenschappen van de lak te
behouden, wordt het afgeraden schurende en/of
polijstende producten te gebruiken voor het rei-
nigen van de auto.
Functie SYSTEM RESET
Met deze functie kunt u alle oorspronkelij-
ke fabrieksinstellingen herstellen. De moge-
lijkheden zijn:
❍NO: geen restorewerkzaamheden;
❍YES: alle fabrieksinstellingen worden
hersteld. Tijdens deze procedure ver-
schijnt het opschrift „Resetting” op het
display. Na deze bewerking wijzigt de
bron niet en zal de oorspronkelijke si-
tuatie worden weergegeven.
VOORBEREIDING TELEFOON
Als op de auto een handsfree carkit is geïn-
stalleerd en u gebeld wordt, wordt het au-
diosysteem verbonden met de telefoon. Het
volume van de telefoon is vast ingesteld,
maar kan tijdens het gesprek worden gere-
geld met de linker draaiknop A(fig.1).
Het vaste volume kan worden geregeld met
de functie „SPEECH VOLUME” van het me-
nu. Tijdens het uitschakelen van het volume
voor een telefoongesprek verschijnt op het
display het opschrift „PHONE”.
DIEFSTALBEVEILIGING
De autoradio is voorzien van een diefstalbe-
veiliging die gebaseerd is op de informatie-
uitwisseling tussen de autoradio en de re-
geleenheid (Body Computer) in de auto.
Dit systeem garandeert maximale veiligheid
en zorgt ervoor dat de geheime code niet op-
nieuw ingevoerd hoeft te worden, als de voe-
ding van de autoradio onderbroken is geweest.
Als deze controle een positief resultaat heeft,
dan begint de autoradio te werken. Als de
codes bij de vergelijking echter niet overeen-
komen of als de regeleenheid (Body Com-
puter) wordt vervangen, dan moet de gebrui-
ker de geheime code invoeren op de wijze
die in de volgende paragraaf is beschreven.
AUTORADIO
267
C C
D D
- -
S S
P P
E E
L L
E E
R R
INLEIDING
Dit hoofdstuk bevat de specifieke instructies
voor de werking van de CD-speler: zie voor
de werking van de autoradio het hoofdstuk
„Functies en Instellingen”.
CD-SPELER SELECTEREN
Ga voor het inschakelen van de geïntegreer-
de CD-speler als volgt te werk:
❍plaats een CD, bij ingeschakeld appa-
raat: de weergave start vanaf het eer-
ste muziekstuk;
of
❍schakel als er reeds een CD in de spe-
ler zit, de autoradio in en druk vervol-
gens kort op de toets CD om de CD-spe-
ler te selecteren: de weergave start
vanaf het laatst beluisterde muziekstuk.
Voor een optimale weergave raden wij aan
originele CD’s te gebruiken. Als u een CD-R/
RW gebruikt, dan moet deze van goede
kwaliteit zijn en tijdens het opnemen op de
laagst mogelijke snelheid zijn beschreven.
LADEN/UITWERPEN VAN DE CD
Steek de CD voorzichtig in de opening, zo-
dat de CD automatisch en op de juiste wij-
ze in de speler wordt geladen.
De CD kan worden ingestoken bij uitgescha-
kelde autoradio en contactsleutel in stand
MAR: in dit geval blijft de autoradio uitge-
schakeld. Als u de autoradio inschakelt, dan
wordt de audiobron ingeschakeld die voor
het uitschakelen beluisterd werd.
Na het insteken van een CD verschijnt er
op het display het symbool „CD-IN” en het
opschrift „CD Reading”. Dit blijft weerge-
geven gedurende de tijd die de autoradio no-
dig heeft om de tracks op de CD te lezen.
Daarna start de autoradio automatisch met
de weergave van het eerste muziekstuk. Druk bij ingeschakelde autoradio op de toets˚voor het automatisch uitwerpen van de
CD. Na het uitwerpen wordt de audiobron
ingeschakeld die beluisterd werd voordat de
CD werd afgespeeld.
Als de CD niet uit de speler wordt verwijderd,
dan wordt de CD na ongeveer 20 secon-
den automatisch weer geladen en wordt
afgestemd op de Tuner (Radio).
De CD kan niet worden uitgeworpen bij uit-
geschakelde autoradio.
Als u de uitgeworpen CD weer in de speler
plaatst zonder dat hij volledig uit de opening
is verwijderd, dan schakelt de radio niet over
op de CD-speler.
AUTORADIO
272