Page 25 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-10
2
34
5
6
7
8
9
teerd, knippert het controlelampje
startblokkering en geeft het display een
foutcode weer.
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, be-
treft dit mogelijk een storing in het transpon-
dersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waar-
door de motor mogelijk niet kan worden ge-
start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleu-
tel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de stan-
daardsleutels opnieuw coderen.
LET OP
DCA11590
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidief-
stal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
Page 26 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU12348
Stuurschakelaars
LinksRechts
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht
en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaarterug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12721
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem be-
krachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstruc-
ties voordat u de motor start.
DAU44710
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring en het ABS-waarschuwingslampje (al-
leen voor model met ABS) gaan branden
als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “ / ”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
4. Claxonschakelaar “ ”
1
2
3
4
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Schakelaar alarmverlichting “ ”
3. Startknop “ ”
1
23
Page 27 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-12
2
34
5
6
7
8
9
de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst ech-
ter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-
den.
DAU44910
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De voorremhendel is voorzien van een stel-
wiel voor afstelpositie. Om de afstand tus-
sen de voorremhendel en de stuurgreep af
te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl
de voorremhendel van het stuur vandaan
wordt gehouden. Controleer of het correcte
instelpunt op het stelwiel tegenover het
“ ” merkteken op de voorremhendel
staat.
DAU44921
Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het
stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
De achterremhendel is voorzien van een
stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand
tussen de achterremhendel en de stuur-
greep af te stellen, wordt het stelwiel ge-
draaid terwijl de achterremhendel van het
stuur vandaan wordt gehouden. Controleer
of het correcte instelpunt op het stelwiel te-
genover het “ ” merkteken op de achter-
remhendel staat.
1. Voorremhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “ ”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
1
3
4 2
1. Achterremhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “ ”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
1
3
42
Page 28 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU12962
Achterremblokkeerhendel
Dit voertuig is uitgerust met een achterrem-
blokkeerhendel waarmee het achterwiel
kan worden vergrendeld bij het stilstaan
voor verkeerslichten, spoorwegovergangen
etc.
Blokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel naar
links totdat deze vastklikt.
Deblokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel terug in
de oorspronkelijke positie.
OPMERKING
Zorg ervoor dat het achterwiel niet be-
weegt als de achterremblokkeerhen-del wordt bekrachtigd.
Bekrachtig voor een veilige blokkering
van het achterwiel eerst de achterrem-
hendel voordat u de achterremblok-
keerhendel naar links beweegt.
WAARSCHUWING
DWA12361
Beweeg de achterremblokkeerhendel
nooit naar links terwijl het voertuig in be-
weging is, anders zou u de macht over
het stuur kunnen verliezen of een onge-
val kunnen veroorzaken. Zorg ervoor dat
het voertuig tot stilstand is gekomen
voordat u de achterremblokkeerhendel
naar links beweegt.
DAU12995
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt. Het ABS-systeem voorkomt blokke-
ren van de wielen tijdens plotseling remmen
op uiteenlopende typen wegdek en onder
allerlei weersomstandigheden, waarbij te-
gelijk de band/wegdekhechting en de func-
tionele werking optimaal blijven terwijl de
remwerking toch soepel verloopt. Het ABS
wordt bewaakt door een ECU, die in geval
van een storing zal terugvallen op handma-
tig remmen.
WAARSCHUWING
DWA10090
Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwe-
gen.
Op sommige wegtypen (ruw weg-
dek of grint) kan de remweg langer
zijn dan bij remmen zonder ABS.
Houd daarom steeds voldoende af-
stand tot uw voorligger, afgestemd
op uw rijsnelheid.
OPMERKING
Het ABS voert gedurende enkele se-
conden een zelftest uit elke keer dat
1. Achterremblokkeerhendel
1
Page 29 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-14
2
34
5
6
7
8
9
de machine wegrijdt nadat de sleutel
naar “ON” is gedraaid. Tijdens deze
test hoort u een “klikkend” geluid aan
de voorkant van de machine en wan-
neer u een remhendel licht aantrekt,
voelt u eventueel een trilling in de hen-
del. Dit is normaal.
Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze
bediend. In de remhendels kunnen
pulsaties worden gevoeld, maar dat
duidt niet op een storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
terwijl ABS actief is. Er is echter spe-
ciaal gereedschap vereist, dus neem
voor het uitvoeren van deze test con-
tact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA16120
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroe-
vendraaiers etc.) uit de buurt van de
voorste en achterste wielnaven. Anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken, waardoor
het ABS-systeem niet meer goed werkt.
DAU13175
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het slotpaneel door de greep
omhoog te trekken.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
hem rechtsom. Het slot wordt ontgren-
deld en de tankdop kan worden verwij-
derd.
1. Voorste wielnaaf
1. Achterste wielnaaf
11
1. Openingshendel
2. Deksel
1
2
Page 30 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Om de tankdop aan te brengen
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover el-
kaar, steek de tankdop in de tankope-
ning en druk de dop omlaag.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie en neem deze danuit.
3. Sluit het paneel.
WAARSCHUWING
DWA11261
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht en ver-
grendeld. Door brandstoflekkage ont-
staat brandgevaar.
DAU13221
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Tankdop
1. Lijn merktekens uit
1
1
Page 31 of 94

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-16
2
34
5
6
7
8
9
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af.
LET OP:
Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15151
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huidterechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU33520
LET OP
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), ge-
bruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood-
vrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
DAU13433
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsys-
teem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder-
houdswerkzaamheden uit te voe-
ren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10701
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Bij gebruik van loodhoudende benzine
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
21
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD-
VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
15.0 L (3.96 US gal, 3.30 Imp.gal)
Page 32 of 94
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-17
1
2
3
4
5
6
7
8
9
zal onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU13932
Zadel
Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en
draai deze dan linksom naar “OPEN”.
OPMERKING
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als
de scooter onbeheerd wordt achterge-
laten.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
1. Openen.
1