FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU11004
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU43023
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch systeem dat de mo-
torwerking controleert, defect is. Vraag in
dat geval een Yamaha dealer het zelfdia-
gnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
OPMERKING
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter
niet op een storing.
DAU43032
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
LET OP
DCA10831
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden gaat branden of knippe-
ren, is het ABS-systeem mogelijk defect.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te testen.
Zie pagina 3-13 voor uitleg over de werking
van het ABS-systeem.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de nood-
stopschakelaar op “ ” te zetten en de
sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
WAARSCHUWING
DWA11350
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden brandt of knippert, wordt
alleen het conventionele remsysteem
gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg
dat de wielen tijdens plotseling remmen
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “ ”
en “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. ABS-waarschuwingslampje “ ”
(voor modellen met ABS)
4. Controlelampje startblokkering
5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
1
3
1
2
4
5
ABS
ABS
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
2
34
5
6
7
8
9
niet blokkeren.
OPMERKING
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden wanneer er gas wordt gegeven ter-
wijl de scooter op de middenbok staat. Er is
dan echter geen sprake van een storing.
DAU38624
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uit-
gaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesys-teem.)
DAU11601
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel-
heid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, slaat de naald van de snelheidsme-
ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
1. Snelheidsmeter
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator olieverversing “OIL” knippert (dus
voordat het vervangingsinterval van de olie
is verstreken), moet de indicator “OIL” na de
olieverversing worden teruggesteld, zodat
het eerstvolgende tijdstip voor de oliever-
versing weer correct wordt aangegeven.
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar op “ ” en
draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator olieverversing een
paar seconden oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator olieverversing niet
gaat branden, vraag dan een
Yamaha-dealer het elektrisch circuit te
testen.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator knippert om de 20000 km
(12500 mi), wanneer de V-snaar moet wor-
den vervangen.
Stel de indicator voor V-snaarvervanging
terug nadat de V-snaar is vervangen. Om
de indicator voor V-snaarvervanging terug
te stellen, selecteert u deze door op de toets
“SELECT” te drukken totdat “V-BELT Trip”
wordt weergegeven; houd vervolgens de
toets “RESET” minstens 1 seconde inge-
drukt. Wanneer u de toets “RESET” indrukt,
begint “V-BELT Trip” te knipperen. Terwijl
“V-BELT Trip” knippert, houdt u de toets
“RESET” minstens 3 seconden ingedrukt.
Als de V-snaar wordt vervangen voordat de
indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
knippert (dus voordat het vervangingsinter-
val van de V-snaar is bereikt), moet de indi-
cator “V-BELT” na de V-snaarvervanging
worden teruggesteld, zodat het eerstvol-
gende tijdstip voor V-snaarvervanging weer
correct wordt aangegeven.
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
2. Kijk of de indicator V-snaarvervanging
een paar seconden oplicht en dan
dooft.
3. Als de indicator V-snaarvervangingniet gaat branden, vraag dan een
Yamaha-dealer het elektrisch circuit te
testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose-
systeem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschu-
wingslampje motorstoring branden en geeft
het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem.
Als in een van de circuits van het startblok-
keersysteem een storing wordt gedetec-
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
1
1. Weergave foutcode
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU12348
Stuurschakelaars
LinksRechts
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht
en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaarterug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12721
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem be-
krachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstruc-
ties voordat u de motor start.
DAU44710
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring en het ABS-waarschuwingslampje (al-
leen voor model met ABS) gaan branden
als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “ / ”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
4. Claxonschakelaar “ ”
1
2
3
4
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Schakelaar alarmverlichting “ ”
3. Startknop “ ”
1
23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aan staat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar werkt mogelijk niet goed.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE JA NEE NEE JA
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens
te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
WAARSCHUWING
5-1
2
3
4
56
7
8
9
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15951
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10271
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU48020
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een hellingshoek-
sensor, waarbij de motor afslaat bij kante-
ling. In dat geval wordt op het
multifunctionele display foutcode 30 weer-
gegeven, maar dit betreft geen storing.
Draai de sleutel naar “OFF” en vervolgens
naar “ON” om de foutcode te wissen. Als u
dat niet doet zal de motor niet starten, on-
danks dat de motor wordt aangezwengeld
als u op de startknop drukt.
DAU36514
Starten van de motor
LET OP
DCA10250
Zie pagina 5-4 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de ma-
chine in gebruik wordt genomen.
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als de zijstandaard is opgetrokken.
Zie pagina 3-22 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes,
het volgende controlelampje en de vol-
gende indicatoren moeten enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje motorstoring
ABS-waarschuwingslampje (voor mo-
dellen met ABS)
Controlelampje startblokkering
Indicator V-snaarvervanging
Olieverversingsindicator
LET OP
DCA15023
Als een waarschuwingslampje, contro-
lelampje of indicator niet dooft, zie dan
pagina 3-3, 3-6, 3-8 of 3-9 voor een con-
trole van het circuit van het desbetref-
fende waarschuwingslampje of
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-37
2
3
4
5
67
8
9
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
DWAT1040
Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen
naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen
de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze links-
om en verwijder de dop.
OPMERKING
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre-
ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde. Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig rijden ........... 1-5
ABS (voor modellen met ABS)................ 3-13
ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS) ....................... 3-3
Accu ........................................................ 6-28
Achterlicht/remlichtunit ............................ 6-33
Achterremblokkeerhendel ....................... 3-13
Achteruitkijkspiegels ............................... 3-21
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)............ 3-10
B
Banden.................................................... 6-20
Bougies, controleren ............................... 6-11
Brandstof................................................. 3-15
Brandstofniveaumeter ............................... 3-5
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig ..... 5-3
C
Claxonschakelaar ................................... 3-11
Contactslot/stuurslot ................................. 3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ........ 3-3
Controlelampje grootlicht .......................... 3-3
Controlelampjes richtingaanwijzers .......... 3-3
Controlelampje startblokkeersysteem ....... 3-4
D
Dimlichtschakelaar .................................. 3-11
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren.................................................. 6-25
Gereedschapsset ...................................... 6-2
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen ............................................. 6-34
Gloeilamp richtingaanwijzer (voor),
vervangen ............................................. 6-33
H
Helmbevestiging ...................................... 3-18
I
Identificatienummers ................................. 9-1
Inrijperiode ................................................. 5-4
K
Kabel van achterremblokkeerhendel,
afstellen ................................................. 6-22
Kettingkastolie ......................................... 6-15
Klepspeling .............................................. 6-19
Koelvloeistof ............................................ 6-16
Koplampgloeilamp, vervangen ................ 6-32
L
Lichtsignaalschakelaar ............................ 3-11
Luchtfilterelement, vervangen ................. 6-18
M
Matkleur, let op .......................................... 7-1
Middenbok en zijstandaard,
controleren en smeren .......................... 6-26
Modelinformatiesticker............................... 9-1
Motorolie en oliefilterpatroon ................... 6-12
Multifunctioneel display ............................. 3-6
N
Noodstopschakelaar ................................ 3-11
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem ......... 6-3
Opbergcompartimenten ........................... 3-19
P
Panelen, verwijderen en aanbrengen ........ 6-8
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen ........... 6-35
Parkeren .................................................... 5-4
Plaats van de onderdelen .......................... 2-1
Problemen oplossen ................................ 6-35
R
Remhendel, achterrem ............................ 3-12
Remhendels, smeren .............................. 6-26
Remmen .................................................... 5-3
Remvloeistofniveau, controleren ............. 6-24
Remvloeistof, verversen .......................... 6-25
Richtingaanwijzerschakelaar ................... 3-11
Rugsteun rijderzadel, verstellen .............. 3-18
S
Schakelaar alarmverlichting .................... 3-12
Schokdemperunit .................................... 3-21
Smering en onderhoud, periodiek ............. 6-4
Snelheidsmeter ......................................... 3-4
Sneller en langzamer rijden ...................... 5-2
Specificaties .............................................. 8-1
Stalling ...................................................... 7-3
Startblokkeersysteem ................................ 3-1
Starten van de motor................................. 5-1
Startknop ................................................. 3-11
Startspersysteem .................................... 3-22
Stationair toerental .................................. 6-18
Storingzoekschema’s .............................. 6-36
Stuurschakelaars .................................... 3-11
Stuursysteem, controleren ...................... 6-28
T
Tankdop .................................................. 3-14
Temperatuurmeter koelvloeistof ................ 3-5
U
Uitlaatkatalysator ..................................... 3-16
V
Veiligheidsinformatie ................................. 1-1
Verzorging ................................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ...................... 9-1