Page 65 of 218

64
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
--= lang interval
---= gemiddeld interval
----= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
knoppen
+en–(ziefig. 68).
Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt,
worden eerst de dimlichten en, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlich-
ting uitgeschakeld.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 68L0D0384m
fig. 69L0C0073m
Clangzaam continu wissen
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen (onvergren-
delde stand).
Page 66 of 218

65
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel lo-
slaat, springt deze direct weer in stand
Aen schakelen de ruitenwissers auto-
matisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbla-
den volgens de aanwijzingen in het
hoofdstuk „Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 71draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. „Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
fig. 70L0D0074m
Page 67 of 218

66
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Zet, om de sensor in te schakelen, de
hendel in stand AofCen vervolgens
in stand Bof verdraai de draaiknop
om de gevoeligheid in te stellen.
fig. 71L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER fig. 72
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld;
fig. 72L0D0075m
Page 68 of 218

67
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange rechte en
droge trajecten (bijv. autosnelwegen)
met een constante en vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden, zonder het gas-
pedaal te hoeven bedienen. Het ge-
bruik van dit systeem biedt geen voor-
delen in druk verkeer. Gebruik dit
systeem niet in de stad.SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A-fig. 73in
standONen trap het gaspedaal in
totdat de auto met de gewenste
snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 se-
conde omhoog (+) en laat vervolgens
de hendel los: de snelheid van de
auto wordt opgeslagen en het gaspe-
daal kan nu worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inha-
len) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het
gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid. SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 73in stand
ON.
Het systeem kan alleen worden inge-
schakeld in de vierde of vijfde ver-
snelling. Op afdalingen kan bij inge-
schakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de op-
geslagen snelheid. Als het systeem is
ingeschakeld, brandt het controle-
lampjeÜop het instrumentenpaneel
en verschijnt er een bericht (bepaalde
uitvoeringen) op het multifunctionele
display.
fig. 73L0D0076m
Page 69 of 218

68
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 73in stand
OFFof de start-/contactsleutel in
standSTOP. Het systeem schakelt in
de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het rem- of koppelingspedaal
wordt ingetrapt. OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (
–)totdat
de nieuwe snelheid is bereikt die
automatisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verlaagd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel omlaag
wordt gehouden, verandert de snel-
heid traploos. OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende ma-
nier worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de op-
geslagen snelheid;
❒schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van
het opslaan van de snelheid
(vierde of vijfde versnelling);
❒druk op de knop RES B.
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omhoog (
+).
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verhoogd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel om-
hoog wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de versnel-
lingspook in de vrijstand.
ATTENTIE
Bij een storing of een af-
wijkende werking van de
cruise-control, moet de draaiknop
A in stand OFF worden gezet. Laat
het systeem, na controle van de ze-
kering, door het Lancia Service-
netwerk controleren.
ATTENTIE
Page 70 of 218

69
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
fig. 74
Met schakelaar Akunnen de plafond-
lampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar Ain de middenstand
worden de lampjes CenDin-/uitge-
schakeld bij het openen/sluiten van de
voorportieren.
Met schakelaar Anaar links gescho-
ven, blijven de lampjes CenDaltijd
uitgeschakeld.
Met schakelaar Anaar rechts gescho-
ven, blijven de lampjes CenDaltijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de ver-
lichting gaat geleidelijk.
Met schakelaar Bbedient u de spot-
jes; bij uitgeschakelde plafondverlich-
ting wordt met de schakelaar:
❒in linker stand, het spotje Cinge-
schakeld;
❒in de rechter stand, het spotje Din
geschakeld.Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de vol-
gende manier branden:
❒ongeveer 10 seconden bij het ont-
grendelen van de portieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contact-
sleutel in stand MARwordt gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/
contactslot wordt verwijderd, gaan de
plafondlampjes op de volgende ma-
nier branden:
❒ongeveer 10 seconden binnen
2 minuten na het uitzetten van
de motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De brandduurregeling schakelt auto-
matisch uit als de portieren worden
vergrendeld. WAARSCHUWING Controleer voor-
dat u de auto verlaat of beide knop-
pen in de middelste stand staan. Op
deze manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het slui-
ten van de portieren, en voorkomt u
dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de rechter stand
is blijven staan, schakelt de verlich-
ting 15 minuten na het uitzetten van
de motor automatisch uit.
Brandduurregeling
van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het
donker te vergemakkelijken, zijn er
2 brandduurregelingen:
fig. 74L0D0077m
Page 71 of 218

70
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/
contactslot wordt verwijderd, gaan de
plafondlampjes op de volgende ma-
nier branden:
❒ongeveer 10 seconden binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De brandduurregeling schakelt auto-
matisch uit als de portieren worden
vergrendeld. Brandduurregeling
van de plafondverlichting
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Om het in- en uitstappen vooral in het
donker te vergemakkelijken, zijn er
2 brandduurregelingen:
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de vol-
gende manier branden:
❒ongeveer 10 seconden bij het ont-
grendelen van de portieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contact-
sleutel in stand MARwordt gedraaid. PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
U kunt het lampje in- en uitschakelen
door op de rechter of linker zijde
van het lampenglas te drukken, zoals
is afgebeeld in fig. 75.
Als de auto is uitgerust met een con-
sole op de hemelbekleding, is de pla-
fondverlichting in de console geïnte-
greerd.
Als de auto is uitgerust met een open-
dak, bevinden zich op de hemelbe-
kleding achter twee plafondlampjes
van 5W ieder fig. 76.
fig. 75L0D0078mfig. 76L0D0254m
Page 72 of 218

71
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
BEDIENINGSKNOP
PEN VERLICHTING
WAARSCHUWINGSKNIPPERLIC
HTEN fig. 77-78
Druk op de knop A, ongeacht de
stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knip-
pert het lampje in de schakelaar. Ge-
lijktijdig gaan op het instrumenten-
paneel de controlelampjes Îen¥
knipperen.
Druk voor uitschakeling nogmaals op
de knop.
MISTLAMPEN VOOR fig. 79
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Druk bij ingeschakelde buitenverlich-
ting op knop
5.
De lampen schakelen uit als u de
knop nogmaals indrukt of als de bui-
tenverlichting wordt uitgeschakeld.
fig. 77L0D0080m
fig. 78L0D0081m
fig. 79L0D0385m
Het gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten is
afhankelijk van de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt.
Houdt u aan de voorschriften.
ATTENTIEMISTACHTERLICHTEN fig. 80
Druk op knop
4. De mistachterlich-
ten werken alleen als het dimlicht of
de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
De lichten schakelen uit als u de knop
nogmaals indrukt of als het dimlicht
of de mistlampen voor worden uitge-
schakeld.
fig. 80L0D0386m