Page 25 of 150

41
3
ERGONOMIE EN COMFORT
AUTOMATISCHE VERLICHTING
De automatische verlichting (volgens
uitvoering) zorgt er bij een geringe
lichtsterkte van de omgeving voor dat
automatisch het dimlicht wordt ingeschakeld.
Het dimlicht wordt tevens automatisch
ingeschakeld als de ruitenwissers
onafgebroken wissen.
Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen
de lichten niet automatisch worden
ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien
nodig zelf in.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of als het wissen is gestopt.
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen worden versteld als
het dimlicht of het grootlicht is ingeschakeld.
PARKEERLICHTEN/PARKDe parkeerlichten kunnen blijven branden
als de auto geparkeerd staat met afgezet
contact, sleutel in de stand PARK of sleutel
uit het contact verwijderd.
Inschakelen Draai de ring in de afgebeelde
stand. Als het contact wordt
afgezet, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Dek de lichtsensor in het midden van
de voorruit niet af.FOLLOW ME HOME
Contact afgezet of contact in de
stand STOP.
Zet binnen 2 minuten na het
afzetten van de motor het contact
in de stand STOP of verwijder de sleutel uit
het contact.
Trek de lichtschakelaar naar het stuurwiel
toe.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Telkens als u de lichtschakelaar naar het
stuurwiel toe trekt, wordt de duur van de
follow-me-home verlichting met 30 seconden
verlengd. De maximale duur bedraagt
ongeveer 3 minuten. Zodra de ingestelde
duur is verstreken, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Houd de schakelaar langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel toe getrokken om de
functie uit te schakelen. Druk op deze schakelaar en
draai gelijktijdig de contactsleutel
één stand naar links. Verwijder
vervolgens de sleutel uit het
contact.
De functie "follow me home"
(volgens uitvoering) zorgt ervoor
dat als u de auto verlaat en
de automatische verlichting is
geactiveerd (ring in de stand A), de parkeer-
en dimlichten nog gedurende de ingestelde
tijd blijven branden (bijvoorbeeld op een
parkeerterrein).
Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard
om de koplampen te verstellen.
Een verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).Stuurkolomschakelaars
Page 26 of 150

42
RUITENWISSERSCHAKELAARConstant wissen met lage snelheid:
2 standen omlaag. Dek de regensensor, die zich aan
de bovenzijde van de voorruit bevindt,
niet af.
Zet het contact af als de auto gewassen
wordt in een wasstraat of schakel de stand
voor automatisch wissen uit.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe. De
ruitensproeiers treden in werking, waarna
enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Ruitenwissers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand
MAR staat.
De schakelaar heeft vijf standen:
Ruitenwissers uit.
Intervalstand:
1 stand omlaag.
In deze stand is het mogelijk
4 snelheden te kiezen door aan de ring te
draaien:
- zeer lang interval,
- lang interval,
- normaal interval,
- snel interval. Automatische ruitenwissers met
regensensor
De snelheid van de automatische
ruitenwissers (volgens uitvoering) wordt
automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij
het selecteren van deze stand maken de
ruitenwissers één slag. Als het contact
afgezet is geweest, moet de functie opnieuw
worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het
mogelijk de gevoeligheid van de regensensor
te verhogen door aan de ring te draaien. Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen in de rubriek 8 het
gedeelte "Wisserbladen vervangen".
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Constant wissen met hoge snelheid:
3 standen omlaag.
Eén keer wissen: trek de schakelaar naar
het stuurwiel toe.
Stuurkolomschakelaars
Page 27 of 150
43
3
ERGONOMIE EN COMFORT
SNELHEIDSREGELAAR
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen en met zware
belading.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h vanaf de 4e versnelling.
De werking van de snelheidsregelaar
(volgens uitvoering) wordt aangegeven door
een pictogram op de wijzerplaat van de
toerenteller.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.Stuurkolomschakelaars
Page 28 of 150

44
Selecteren van de functie - ON
Selecteer ON om de
functie in te schakelen.
Dit wordt bevestigd
door een melding op dit
display (volgens uitvoering). Tijdelijk uitschakelen
Trap het rem- of koppelingspedaal in.
Het pictogram verdwijnt, maar de ingestelde
snelheid blijft opgeslagen in het geheugen.
Selecteer "Hervatten - RES" om de eerder
ingestelde snelheid opnieuw aan te nemen.
Bij een ingreep van het ESP- of het ASR-
systeem wordt de snelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
Instellen van een snelheid
Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid (4e of 5e versnelling
ingeschakeld).
Beweeg de hendel omhoog (+) om de
snelheid op te slaan.
Laat het gaspedaal geleidelijk los.
De snelheid wordt nu door de auto
gehandhaafd. Hervatten - RES
Verhoog of verlaag de
wagensnelheid geleidelijk naar
de eerder ingestelde snelheid en
druk op RES om deze weer aan te nemen. Ingestelde snelheid wijzigen tijdens
de werking van de snelheidsregelaar
U kunt:
- de snelheid in stappen verhogen door
de toets steeds kort in te drukken of de
snelheid geleidelijk verhogen door de
schakelaar omhoog te houden (+),
Tijdelijke overschrijding van de
snelheid
Het blijft altijd mogelijk om als de
snelheidsregelaar is ingeschakeld de
ingestelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen (bijv. voor het
inhalen van een auto).
- de snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
Stuurkolomschakelaars
Page 29 of 150

45
3
ERGONOMIE EN COMFORT
Ingestelde snelheid
uitschakelen
De ingestelde snelheid wordt uit het
geheugen gewist als het contact wordt
afgezet. Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de snelheid door
het ingedrukt houden van de toets goed op,
omdat de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Bij de afdaling van een steile helling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het is raadzaam de voeten in de buurt van
de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Uitschakelen van de functie - OFF
Draai de knop in de stand
OFF (het
pictogram verdwijnt) of zet het contact af om
het systeem volledig uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing wordt de functie
uitgeschakeld en verdwijnt het pictogram.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. Stuurkolomschakelaars
Page 30 of 150

46
Ventilatie
VENTILATIE
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN Handbediening
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Snel ontdooien en ontwasemen
van de voorruit: Achterruitverwarming en verwarming
buitenspiegels
Druk de schakelaar bij
draaiende motor in om
de achterruitverwarming
en de verwarming van de
buitenspiegels in te schakelen.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik
te voorkomen. Als de functie wordt
uitgeschakeld door de motor af te zetten,
wordt deze opnieuw ingeschakeld als de
motor weer wordt gestart.
Druk op deze toets om de functie uit te
schakelen.
- zet de aanjager in de hoogste stand,
- zet de schakelaar van de luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
Zet de schakelaar zodra de
omstandigheden dit toelaten weer
in de stand toevoer buitenlucht
om de lucht in het interieur te
verversen.
Voorruit en zijruiten
De uitstroomopeningen aan de onderzijde
van de voorruit en de zijventilatieroosters
zorgen voor een snelle ontwaseming
van de voorruit en zijruiten. Dek deze
uitstroomopeningen daarom niet af.
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.
De luchtrecirculatie in het interieur kan
worden ingeschakeld door de bestuurder
of voorpassagier en dient om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze
stand echter niet langer dan nodig is; zet
de schakelaar zodra de omstandigheden
dit toelaten weer in de stand toevoer
buitenlucht.
Page 31 of 150

47
3
ERGONOMIE EN COMFORT
Ventilatie
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR DE
AIRCONDITIONING
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten de ruiten gesloten
zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten
wel even geopend worden om de ventilatie
te bevorderen. Let erop dat, voor een goede verdeling
van de lucht, het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de zijventilatieroosters, de
luchtopeningen onder de voorstoelen en de
afzuiging in de bagageruimte niet afgedekt
zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en aanslag van
de ruiten verwijdert. Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in perfecte
staat te houden.
De filterelementen (luchtfilter en
interieurfilter) dienen periodiek te worden
vervangen. Laat de filterelementen
twee keer zo vaak vervangen als de
omstandigheden dit vereisen.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en laat het systeem in dat geval door
het PEUGEOT-netwerk controleren.
Houd de ventilatieroosters altijd geopend
Voor een optimale verdeling van de
lucht over het interieur hebt u de
beschikking over: 4 kantelbare middelste
ventilatieroosters, waarvan er 2 naar links
of rechts en naar het bovenlichaam van de
voorste inzittenden gedraaid kunnen worden
en 4 kantelbare zijventilatieroosters voor
luchttoevoer naar de achterpassagiers.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
VENTILATIEROOSTERS
Page 32 of 150

48
Ventilatie
HANDMATIGE BEDIENING
Het bedieningspaneel van de handmatige
airconditioning (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole. Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand:
- van blauw (toevoer van koude lucht), Luchtopbrengst
De kracht van de luchttoevoer
via de ventilatieroosters varieert
van 1 tot 4. Zet de knop in
de gewenste stand voor een
optimaal comfort. Zet de knop in de stand 0
om de aanjager uit te schakelen.
Airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. De aanjager moet minimaal op
stand 1 staan.
Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen; het
lampje gaat branden. Druk nogmaals op de
toets om de airconditioning uit te schakelen;
het lampje gaat uit. Luchtverdeling
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit, de beenruimte en de
zijruiten,
de voorruit en de zijruiten.
- naar rood
(toevoer van warme lucht).