2
INSTRUMENTEN & BEDIENINGSORGANEN
19
B350C01O-AXT Regelbare Intervalschakeling Van de Ruitewissers(Indien aanwezig) Voor het gebruik van de intervalschakeling plaatst u de ruitewisserschakelaar in de "INT" stand. Met de schakelaar in deze standkan de intervaltijd worden ingesteld van 1 tot 18 seconden. HSRFL2117B390A01E-AXT Schakelaar Ruitenwisser EN- Sproeier, Achter(Minibus/Bestelbus)
1. : De achterruitwisser maakt
standaard 3 slagen als de achterruitsproeier bedient wordt.
2.OFF 3.INT:De achterruitwisser maakt slagen met tussenpozen van 5seconden
4.ON :De achterruitwisser werkt
continu.
5. : Als de schakelaar voor de
achterruitwisser in deze stand wordt gedrukt, wordt vloeistof op de ruit gespoten en treedt deruitenwisser in werking. HSRFL2118Bedien de ruitensproeier niet langer dan 15 seconden met een leegruitensproeierreservoir; hierdoor kan het systeem beschadigd raken. Bedien de ruitenwisser niet als de ruit droog is;hierdoor kunnen krassen op de ruit ontstaan en zal het ruitenwisserblad snel slijten. Dit geldt ook voor het bedienen van de ruitensproeier met leeg reservoir. N.B.:
o Bij vorst dient u eerst te
controleren of het ruitewisserblad niet aan de ruit isvastgevroren; in voorkomend geval mag de ruitewisser niet worden ingeschakeld omdathierdoor de ruitewissemotor kan doorbranden.
o Mocht de ruitewisser door bijv. ijs op de ruit of een anderebelemmering vast komen te zitten, dan kan zelfs bij afgezetteruitewisser de ruitewissermotor doorbranden; stop in zo'n geval het voertuig, zet het contact af enmaak de ruit schoon zodat de
2
INSTRUMENTEN & BEDIENINGSORGANEN
49
B850A02L
Houd uw CD's schoon Vingerafdrukken, stof en vuil op het oppervlak van de CD's kunnen overslaan tijdens het afspelen veroorzaken. Veeg het oppervlakschoon met een schone zachte doek. Als het oppervlak ernstig vervuild is, kan het worden schoongemaakt meteen schone zachte doek die is bevochtigd met een mild, neutraal oplosmiddel. Zie de afbeelding.
ONDERHOUD VAN DE CASSETTETAPES
HSRFL860
SR040B1-FX
Een juiste behandeling van de cassettetapes verlengt de levensduur en verhoogt uw luisterplezier. Stel uwtapes niet bloot aan direct zonlicht, extreme koude of stoffige omstandigheden. Bewaar de cassettesaltijd in hun doosjes. Onder extreem hoge of lage temperaturen moet worden gewachttot het interieur tot een normale waarde is opgewarmd resp. Afgekoeld voordat u een tape afspeelt. Neem de cassetteuit het toestel als hij niet wordt gebruikt. Dit voorkomt beschadigingen aan de cassettespeler en de cassettetape. Wij adviseren dringend het gebruikvan C-60 cassettes (60 minutenspeelduur). De C-120 of C-180 cassettetape is extreem dun waardoor deze in het mechanisme kan vastlopen.
o Het label op de cassette mag niet
los zitten, omdat dit het uitwerpen van de cassette bemoeilijkt.
o Raak de tape niet aan en let er tevens op dat de tape niet vochtigwordt.
o Houd alle magnetische voorwerpen zoals elektromotoren, luidsprekersof transformators uit de buurt van uw cassettetapes en cassettespeler.
B860A01L
2INSTRUMENTEN & BEDIENINGSORGANEN
50
o Na verloop van tijd zet zich op de
weergavekop, de capstan en de geleidingen vuil af hetgeen van invloed is op de geluidskwaliteit. Hierdoor kan bijvoorbeeld een"zwevend" geluid ontstaan. Maak daarom éénmaal per maand gebruik van een reinigingscassette of vanspeciaal daarvoor verkrijgbare produkten. Volg hierbij de gebruiksaanwijzing van de fabrikantstrikt op. De onderdelen van de cassettespeler mogen niet worden gesmeerd.
o Controleer altijd of de tape strak ligt voordat hij in de cassettespeler wordtaangebracht. Is dit niet het gevalsteek dan een potlood in de spoelopening en draai de cassettetape strak. N.B.: Controleer alvorens de cassette aan te brengen of de band strak op de spoelen zit. Als dit niet zo is, trek hem dan strakdoor een van de spoelen met een potlood of een vinger te verdraaien. Breng de cassette niet aan als hetlabel loszit, omdat het mogelijk is dat dit het aandrijfmechanisme blokkeert als wordt geprobeerd decassette te verwijderen. Zorg ervoor dat cassettes niet worden blootgesteld aan hogetemperaturen of een hoge vochtigheid, bijv. bovenop het dashboard of in het toestel.
Weergavekop
WattenstaafjeB860A02L
B860A03L
o Bewaar de cassettes op een koele
en droge plaats met de open zijde naar beneden gekeerd zodat wordt voorkomen dat stof binnendringt.
o Voorkom het herhaald snel
terugspoelen voor het opnieuwweergeven van een bepaald muziekgedeelte. Dit kan op den duurhet slecht opspoelen van de cas- sette tot gevolg hebben en ook van invloed zijn op de geluidsweergave.Soms kan dit worden gecorrigeerd door de tape enkele malen geheel op- en af te spoelen. Als dit niet hetgewenste resultaat oplevert, mag de cassette niet meer worden gebruikt.
3RIJDEN MET UW HYUNDAI
2
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN M.B.T. UITLAATGASSENTIJDENS HET STARTEN EN RIJDEN MET HET VOERTUIG
D010A01P-GXT
1. Adem geen uitlaatgassen (koolmonoxide) in tijdens het starten of tijdens de rit. Koolmonoxide is kleurloos en reukloos en kan bewusteloosheid en zelfs de doodveroorzaken.
2. Open alle ruiten van het voertuig en
sluit de achterdeur als u in de autouitlaatgassen ruikt. Spoor onmiddellijk de oorzaak op en laat het defect verhelpen.
3. Controleer het uitlaatsysteem regelmatig op lekkage en slechtebevestiging. Laat het uitlaatsysteemcontroleren als het uitlaatgeluid verandert of als de uitlaat iets heeft geraakt.
4. Laat de motor in een garage of afgesloten ruimte niet langer draaiendan nodig is om de motor te startenen weg te rijden. Uitlaatgassen in een afgesloten ruimte vormen een ernstig gevaar.ALVORENS DE MOTOR TE STARTEN
C020A01O-GXT Voer alvorens de motor te starten altijd de volgende controles uit:
1. Controleer de wagen op lekke
banden, olie- of koelvloeistofle- kkage of andere tekenen van mogelijke problemen.
2. Controleer of alle ruiten en lampen schoon zijn.
3. Controleer na het instappen of de handrem is aangetrokken.
4. Controleer de stand van de
achteruitkijkspiegel en de buitens-piegels en controleer of ze schoon zijn.
5. Controleer of de stoel, rugleuning en hoofdsteun in de juiste standstaan.
6. Controleer of alle portieren gesloten zijn.
7. Gesp uw veiligheidsgordel om en
controleer of alle inzittenden de veiligheidsgordel hebben omge- gespt. WAARSCHUWING: (Aleen Dieselmotor)
Om zorg te dragen voor voldoende vacuum voor de rembekrachtiging bij een koude start, is hetnoodzakelijk de motor na het starten even stationair te laten lopen.
8. Schakel verlichting en accessoires
uit die niet benodigd zijn.
9. Controleer met de contactsleutel in
de stand "ON" of de betreffendecontrolelampen branden en of er voldoende brandstof in de tankaanwezig is.
3
RIJDEN MET UW HYUNDAI
5
!
C050A01E-1 C051A01O-AXT HET STARTEN VAN DE DIESELMOTOR KOUDE MOTOR
o Zet het contact aan en wacht tot de
controlelamp van het voorgloeisysteem dooft.
o Bedien de startmotor tot de motor aanslaat.
MOTOR WARM
o Bedien de startmotor. Als de motor niet bij de eerste poging aanslaat, wacht dan enkele seconden en laathet contact aan zodat het voorgloeisysteem werkt. C050B02S-GXT NORMALE STARTPROCEDURE
1. Breng de contactsleutel aan en gesp
de veiligheidsgordel om.
2. Zet de versnellingshandel in neutraal (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehandel in stand P(automatische transmissie).
3. Controleer of de controlelampen en
de instrumenten goed werken nadatde contactsleutel in de stand "ON" is gedraaid.
4. Draai, bij voertuigen met een controlelamp voor het voorgloeien,de contactsleutel in de stand "ON". Eerst zal de controlelamp roodoplichten en daarna doven, hetgeen betekent dat het voorgloeien heeft plaatsgevonden en de motor kanworden gestart.
HET STARTEN VAN DE MOTOR
C050A01A-GXT Met Benzine-Injectie
WAARSCHUWING:
Laat de motor nooit in een gesloten of slecht geventileerde ruimtedraaien. Koolmonoxyde is reukloos en kan fataal zijn.
3
RIJDEN MET UW HYUNDAI
17
(5) Controleer na het wegrijden bij lage
snelheid of de remmen normaal werken. Dit geldt vooral als de remmen nat zijn, omdat water op de remschijven of in de trommels,bijvoorbeeld na het rijden in de regen of op natte wegen of na het wassen van het voertuig, een normaleremwerking belemmert. Zijn de remmen nat, druk het rempedaal dan, zonodig herhaaldelijk, licht intijdens het rijden zodat het water verdampt.
(6) Maak zo mogelijk gebruik van de remwerking van de motor door naareen lagere versnelling over te schakelen bij het afrijden van steilehellingen. Zo blijven de wielremmen gespaard en raken ze niet oververhit.
(7) Controleer regelmatig of het waarschu-wingslampje voor hetremvloeistofniveau goed werkt.
(8) Wanneer u met nieuwe remvoeringen rijdt, vermijd dangedurende de eerste 200 km, zomogelijk, hard remmen. D120A01P-GXT PARKEERREM Wanneer u het voertuig parkeert, breng het dan eerst geheel tot stilstand enzet daarna het versnellingshandel in de eerste of achteruitversnelling.
1. Om de parkeerem aan te trekken:
trek de parkeerremhefboom omhoog zonder de vergrendelknopaan de voorzijde in te drukken.
2. Om de parkeerrem vrij te zetten:
trek de hefboom enigszins omhoog,druk de knop aan de voorzijde in en druk de hefboom vervolgens naar beneden. D120A01P
ATTENTIE:
Zorg dat de parkeerrem geheel vrij is gezet en het waarschuwingslampje voor de parkeerrem is gedoofd, voordat umet het voertuig wegrijdt.!
D100A01P-GXT REMPEDAAL
HXDFL184
REMPEDAAL
Overmatig gebruik van het rempedaal kan tot "fading" leiden, hetgeen een slechte remwerking met zichmeebrengt en versnelde remvoeringslijtage.
3RIJDEN MET UW HYUNDAI
24
D170D01P-GXT (3)Stadsverkeer Voortdurend optrekken en weer stoppen verhoogt het gemiddelde verbruik. Volg zoveel mogelijk routeswaar de verkeersdoorstroming het best is. Wanneer in zeer druk verkeer wordt gereden dient niet in een te lageversnelling te worden gereden, zodat hoge toerentallen worden vermeden.
D170I01P-GXT (8)Koude starts Het starten van de motor wanneer deze koud is vergt extra brandstof.Breng de motor op temperatuur door met het voertuig te rijden en niet door hem onbelast te laten warmdraaien.
D170E01P-GXT (4)Stationair draaien Ook tijdens stationair draaien van de motor wordt brandstof verbruikt. Laatde motor dus niet onnodig lang tijdens stilstand van het voertuig draaien. D170F01P-GXT (5)Hoge snelheid Hoe hoger de rijsnelheid, hoe hoger het brandstofverbruik. Zelfs wanneerhet gaspedaal maar iets minder diep wordt ingetrapt, wordt al veel brandstof bespaard. D170G01P-GXT (6)Bandenspanning Controleer de bandenspanning regelmatig. Een te lage spanning verhoogt de rolweerstand en het brandstofverbruik. Bovendien hebbente zachte banden een negatieve invloed op het weggedrag en levensduur.
D170H01P-GXT (7)Belading Rijd niet met onnodig veel bagage. Vooral tijdens gebruik in de stad wordthet brandstofverbruik door het hogere gewicht nadelig bïnvloed. Rijd ook niet met bagage op het dakindien dit niet absoluut nodig is; de hogere luchtweerstand die moet worden overwonnen betekent eenhoger verbruik.
3
RIJDEN MET UW HYUNDAI
25RIJDEN ONDER WINTERSE OMSTANDIGHEDEN
D180A01P-GXT Motorolie Lage temperaturen hebben invloed op de starteigenschappen ten gevolge vanhet dikker worden van de motorolie. Gebruik alleen een olie met de voorgeschreven viscositeit. D180B01P-GXT Koelvloeistof motor Als de omgevingstemperatuur beneden het vriespunt daalt, is hetgevaar aanwezig dat de motor of de radiateur bevriest waardoor ernstige schade aan de radiateur/motor wordttoegebracht. Zorg er daarom voor dat de antivries concentratie voldoende is om bevriezing te voorkomen.De koelvloeistof waarmee het koelsysteem in de fabriek is gevuld biedt bescherming tegen bevriezingtot een omgevingstemperatuur van ca. -30 °C. Gebruik geen andere dan de voorgeschreven vloeistof. Deconcentratie dient voor het begin van het koude seizoen te worden gecontroleerd en eventueel te wordengecorrigeerd door antivries bij te vullen.BOCHTEN
SC160A1-FX Vermijd remmen of schakelen in bochten, vooral op natte wegen. Dit voorkomt overmatige bandenslijtage.