OPMERKING(Vervolg)
wordt uitgeoefend op de stugge
laadkabel en het aansluitsnoer, kunnen
ze beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot aansluitsnoer (indien aanwezig)
Gebruik het aansluitsnoer niet voor
andere doeleinden dan het laden van
deze auto. Als u dat wel doet, kan het
aansluitsnoer beschadigd raken.
Controleren en onderhouden van de
laadkabel
Om veiligheidsredenen moet de
laadkabel regelmatig worden
gecontroleerd.
WAARSCHUWING!
Routinecontrole
Controleer de volgende punten
regelmatig. Als u dat niet doet, kunt u
een ongeval veroorzaken, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan ontstaan.
• De laadkabel, de stekker, de
laadstekker, het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat
laadsysteem) enz. zijn niet
beschadigd
• De contactdoos is niet beschadigd
• De stekker kan goed in de
contactdoos worden gestoken
• De stekker wordt tijdens het gebruik
niet extreem heet
• Het uiteinde van de stekker is niet
vervormd
• De stekker is niet vies of stoffig
Verwijder de stekker uit de contactdoos
alvorens hem te controleren. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige en stop direct met het
WAARSCHUWING!(Vervolg)
gebruik van de laadkabel als er tijdens
de controle van de laadkabel
afwijkingen worden gevonden.
Onderhouden van de laadkabel
Als de laadkabel vies is, verwijder het
vuil dan eerst met een licht vochtige
doek en veeg de kabel vervolgens na
met een droge doek. Was hem echter
nooit met water. Als de laadkabel is
gewassen met water, kan dat brand of
elektrische schokken tijdens het laden
tot gevolg hebben, hetgeen kan leiden
tot dodelijk of ernstig letsel.
Als de laadkabel gedurende langere
tijd niet wordt gebruikt
Verwijder de stekker uit de
contactdoos. Op de stekker of in de
contactdoos kan zich stof ophopen,
waardoor oververhitting of brand kan
ontstaan. Ook moet de kabel op een
droge plaats worden bewaard.
Bijlage (laadkabel Mode 2)
Stroomsterkte
• Spanning (Un): 220V-240VAC
• Frequentie: 50 Hz/60 Hz 1Φ
• Stroom: 10 A
• Resterende bedrijfsstroom (IΔn):
6mA
• Omgevingstemperatuur: -30°C - 55°C
• IP67
2.2 Laden
84
Als de laadindicator knippert nadat de
laadstekker aangesloten is:
Er is een laadschema opgeslagen
(→blz. 111). Draag een elektronische
sleutel bij u en druk op de vergrendeltoets
voor de laadstekker om de laadstekker te
ontgrendelen.
Verwijder de laadstekker tijdelijk en sluit
hem na ongeveer 5 seconden weer aan.
(→Blz. 106)
Als het waarschuwingslampje storing van
het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) tijdens het laden knippert,
raadpleeg dan blz. 80 en volg de juiste
procedure.
De laadindicator dooft zodra het laden is
voltooid.
Tijdens het laden
• Het oppervlak van het CCID (ChargingCircuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan heet worden. Dit is normaal en
duidt niet op een storing. (Bij gebruik
van de laadkabel Mode 2.)
• Afhankelijk van de radiogolven kan er ruis hoorbaar zijn op de radio.
• De huidige ladingstoestand en de geschatte tijd tot het laden voltooid is,
kunnen worden bekeken op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 100)
• De lampjes van de statusindicator van het batterijpakket (tractiebatterij)branden en knipperen, en veranderen
van status al naargelang de mate van
lading. (→Blz. 75) Als de laadindicator knippert na het
aansluiten van de laadkabel
Er is een laadschema (→blz. 111)
geregistreerd en het laden kan niet
worden uitgevoerd. Om het laden
middels het laadschema uit te schakelen
en te beginnen met laden moet een van
de onderstaande procedures worden
uitgevoerd.
• Zet “Charge Now” (nu opladen) aan
(→blz. 117)
• Verwijder de laadstekker en sluit hem binnen 5 seconden weer aan terwijl de
laadindicator knippert
Als de laadstekker niet in het
laadcontact kan worden gestoken
→Blz. 90
Na het laden
Volg bij het verwijderen altijd
onderstaande procedures om een
elektrische schok te voorkomen.
1. Draag een elektronische sleutel bij u en druk op de vergrendeltoets voor de
laadstekker om de laadstekker te
ontgrendelen.
De laadstekker wordt ontgrendeld
door het Smart Lid-systeem en het
vergrendelsysteem van de
laadstekker.
2.2 Laden
106
Controlelampjes Bladzijde
Controlelampje Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig)Blz. 305
*1, 3Controlelampje PKSB OFF (indien aanwezig)Blz. 314
*1Controlelampje S-IPA (indien aanwezig)Blz. 323
*1Controlelampje PASSENGER AIR BAGBlz. 35
*1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er
een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het hybridesysteem is
ingeschakeld of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als
een lampje niet gaat branden of uitgaat. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
*3: Het lampje gaat branden wanneer het systeem wordt uitgeschakeld.
*4: Afhankelijk van de bedrijfsconditie wijzigen de kleur en de manier waarop het
controlelampje brandt/knippert.
Op het scherm weergegeven controlelampjes en symbolen
Hoofddisplay en multi-informatiedisplay
Controlelampjes Bladzijde
*1Controlelampje EV MODEBlz. 58
*1Controlelampje EV City-modusBlz. 59
*1Controlelampje laadmodus batterijpakketBlz. 59
*2Controlelampje ECO MODEBlz. 282
3.1 Instrumentenpaneel
143
3
Instrumentenpaneel
3.1.3 Hoofdscherm
Op het hoofdscherm wordt basisinformatie weergegeven, zoals de rijsnelheid en de
resterende hoeveelheid brandstof. U kunt de weergegeven informatie aan de
persoonlijke voorkeur aanpassen.
Informatie op display
1Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid weer
2Brandstofmeter
Geeft aan hoeveel brandstof er nog in
de tank aanwezig is
3Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur aan
binnen het bereik -40°C tot 50°C.
De temperatuurweergave knippert
gedurende ongeveer 10 seconden
wanneer de buitentemperatuur tot
ongeveer 3°C of lager daalt, en stopt
vervolgens met knipperen.
4Weergave kilometerstand
(kilometerteller/dagtellers/actieradius)
De geschatte actieradius op basis van
de kilometerstand en de resterende
hoeveelheid brandstof kunnen
worden weergegeven. (→Blz. 147)
5Weergave gemiddeld
brandstofverbruik
Het gemiddelde elektriciteits- en
brandstofverbruik dat is gekoppeld
aan de weergave van de
kilometerstand kan worden
weergegeven. (→Blz. 147)
De eenheden die op het display worden aangegeven, kunnen per model/type verschillend
zijn.
3.1 Instrumentenpaneel
146
Item Instellingen Resultaat van instelling
“Pop-up Display On/
Off” (pop-updisplay
aan/uit)“Instrument
Panel Light”
(verlichting in-
strumentenpa-
neel)
*2
“On” (aan)
Schakelt het pop-updisplay van
het geselecteerde item op het
multi-informatiedisplay in en uit. “Off” (uit)
“Climate set-
tings” (instellin-
gen klimaatre-
geling)“On” (aan)
“Off” (uit)
“Cruise Control
Operation Dis-
play” (weergave
werking cruise
control)“On” (aan)
“Off” (uit)
“HUD Settings”
(instellingen
HUD)
*3
“On” (aan)
“Off” (uit)
“Driving Mode
Select” (rijmo-
dusselectie)“On” (aan)
“Off” (uit)
“Traction Bat-
tery Cooler”
(koeler tractie-
batterij)
*3
“On” (aan)
“Off” (uit)
“Language” (taal)
*4
“English” (Engels)
Wijzigt de taal die op het scherm
wordt weergegeven. “Français” (Frans)
“Español” (Spaans)
“Deutsch” (Duits)
“Italiano” (Italiaans)
“
” (Russisch)
“Calendar” (kalender) Dag/maand/jaarWijzigt de datum die wordt ge-
bruikt voor het registreren van
de elektriciteits- en brandstof-
verbruiksgegevens en de laad-
schemafunctie.
“History Reset” (re-
setten geschiedenis)“Eco-Diary
(Daily)” (eco-
logboek (dage-
lijks))“Yes” ( ja)
Wist gegevens van “Eco-Diary
(Daily)” (eco-logboek (dage-
lijks)). (→Blz. 164)
“No” (nee)
“Eco-Diary
(Monthly)”
(eco-logboek
(maandelijks))“Yes” ( ja)
Wist gegevens van “Eco-Diary
(Monthly)” (eco-logboek (maan-
delijks)). (→Blz. 164)
“No” (nee)
“Electricity Con-
sumption Reset” (re-
setten van elektrici-
teitsverbruik)“Yes” ( ja)
Wist de gegevens van het totale
gemiddelde elektriciteitsver-
bruik. (→Blz. 149, blz. 163)
“No” (nee)
3.1 Instrumentenpaneel
172
5.5.6 Rijmodusselectieschakelaar
Afhankelijk van de rijomstandigheden kan een van de 3 rijmodi worden geselecteerd.
Rijmodi
Druk herhaaldelijk op de toets tot het systeem de gewenste rijmodus inschakelt.
Telkens wanneer op de toets wordt gedrukt, verandert de rijmodus in onderstaande
volgorde en gaan de controlelampjes ECO MODE en PWR MODE dienovereenkomstig aan
en uit.
1Normal-modus
Geschikt voor normaal rijden.
Wanneer de normale modus is
geselecteerd, doven de
controlelampjes ECO MODE en PWR
MODE.
2POWER-modus
Geschikt voor wanneer wendbaarheid
en een uitstekende reactie op het
gaspedaal gewenst zijn, bijvoorbeeld
bij het rijden in bergachtige
gebieden.
Wanneer de POWER-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
PWR MODE branden op het
hoofdscherm.
3ECO-rijmodus
Geschikt voor het rijden met een
lager brandstofverbruik doordat er
soepeler koppel wordt gegenereerd
in reactie op de bediening van het
gaspedaal dan in de normale modus.
Wanneer de ECO-modus is
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE branden op het
hoofdscherm.
Als de airconditioning wordt gebruikt,
schakelt de aanjagersnelheidsmodus
automatisch over naar de ECO-modus
(→blz. 354), zodat er tijdens het
rijden nog minder brandstof wordt
verbruikt.
Automatisch uitschakelen van de
POWER-modus
• De POWER-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.• De normale modus en de
ECO-rijmodus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld zolang u
niet op de toets drukt, zelfs niet als
het contact UIT wordt gezet.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282