EOpenen van de achterklep
(→blz. 115)
*Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Gebruik van de mechanische sleutel
Schuif het ontgrendelknopje
Aopzij om
de mechanische sleutel uit de
elektronische sleutel te verwijderen.
De mechanische sleutel kan maar in één
richting ingestoken worden, aangezien
slechts één zijde van de sleutel van een
groef is voorzien. Als u de sleutel niet in
de slotcilinder kunt steken, draait u de
sleutel om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na
gebruik in de elektronische sleutel. Zorg
dat u de mechanische sleutel en de
elektronische sleutel bij u hebt. Als de
batterij van de elektronische sleutel leeg
is of de instapfunctie niet goed werkt,
bent u op de mechanische sleutel
aangewezen. (→Blz. 408)
Wanneer u de sleutel van de auto moet
achterlaten bij een parkeerwachter
Zet de hoofdschakelaar van het
openingssysteem van de achterklep uit
(→blz. 116) en vergrendel het
dashboardkastje (→blz. 310) als de
omstandigheden daar om vragen.
Verwijder de mechanische sleutel vooreigen gebruik en geef alleen de
elektronische sleutel aan de
parkeerwachter.
Als u uw mechanische sleutels verliest
→Blz. 407
Als een verkeerde sleutel wordt
gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.4.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren en de achterklep
4.2.1 Portieren
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Smart entry-systeem met startknop
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1. Pak de voorportiergreep vast om de
portieren te ontgrendelen.
*
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt.
De portieren en de achterklep kunnen
gedurende 3 seconden na het
vergrendelen niet worden
ontgrendeld.
2. Raak de vergrendelsensor (de
uitholling in het oppervlak van de
portiergreep) aan om alle portieren te
vergrendelen.
4.1 Informatie over sleutels
108
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
*De instellingen voor het ontgrendelen
van de portieren kunnen worden
gewijzigd.
Afstandsbediening
1. Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Houd deze toets ingedrukt om de
ruiten te sluiten.
*
2. Ontgrendelen van alle portieren
Houd deze toets ingedrukt om de
ruiten te openen.
*
*
Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Instellen van de ontgrendelfunctie
Het is mogelijk om in te stellen welke
portieren met de instapfunctie via de
afstandsbediening worden ontgrendeld.
1. Zet het contact UIT.
2. Schakel de inbraaksensor van het
alarmsysteem uit om tijdens het
veranderen van de instellingen het
alarm niet onbedoeld te activeren.
(indien aanwezig) (→Blz. 63)3. Houd de toets
ofingedrukt
en houd tegelijkertijd de toets
gedurende ongeveer 5 seconden
ingedrukt als het controlelampje in de
sleutel uit is.
De instelling verandert telkens wanneer
een handeling wordt uitgevoerd, zoals
hieronder is aangegeven. (Als u de
instelling opnieuw wilt wijzigen, laat u de
toetsen los, wacht u ten minste
5 seconden en herhaalt u vervolgens stap
3.)
Multi-
informatiedisplay/
piepsignaalOntgrendelfunctie
(auto's met linkse
besturing)
(auto's met rechtse
besturing)
Exterieur: 3 keer
een piepsignaal
Interieur: Eén bel-
signaalAls u de portier-
greep van het be-
stuurdersportier
vasthoudt, wordt
alleen het bestuur-
dersportier ont-
grendeld.
Als u een portier-
greep van een pas-
sagiersportier vast-
houdt, worden alle
portieren ontgren-
deld.
Exterieur: Twee
piepsignalen
Interieur: Eén bel-
signaalAls u een portier-
greep vasthoudt,
worden alle portie-
ren ontgrendeld.
Voor auto's met een alarm: om te
voorkomen dat het alarm onbedoeld
wordt geactiveerd, moet u de portieren
ontgrendelen met de afstandsbediening
en een portier eenmaal openen en sluiten
als de instellingen zijn gewijzigd. (Als er
binnen 30 seconden nadat op
is
gedrukt geen portier wordt geopend,
worden de portieren weer vergrendeld en
wordt automatisch het alarm
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
109
4
Voordat u gaat rijden
ingeschakeld.) Zet het alarm onmiddellijk
uit wanneer dit geactiveerd wordt.
(→Blz. 62)
Systeem voor
crashportierontgrendeling
Als de auto aan een sterke schok wordt
blootgesteld, worden alle portieren
ontgrendeld. Of het systeem in werking
treedt, is afhankelijk van de kracht van de
schok of het type ongeval.
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om
aan te geven dat de portieren zijn
vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld:
eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Er klinkt een zoemer om aan te geven dat
de ruiten bediend worden.
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden
na het ontgrendelen van de auto een
portier wordt geopend, zorgt de
beveiligingsfunctie ervoor dat de auto
weer automatisch wordt vergrendeld.
Wanneer de portieren niet kunnen
worden vergrendeld met de
vergrendelsensor op het oppervlak van
de portiergreep
Wanneer de portieren niet kunnen worden
vergrendeld, zelfs als u de vergrendelsensor
op het oppervlak van de portiergreep met
uw vinger aanraakt, raak dan de
vergrendelsensor aan met uw handpalm.
Als u handschoenen draagt, doe deze dan
uit.
Waarschuwingszoemer open
portier/achterklep
Als geprobeerd wordt de portieren te
vergrendelen wanneer een portier niet
geheel gesloten is, klinkt er gedurende
5 seconden een zoemer. Sluit het portier
volledig om de zoemer uit te schakelen en
vergrendel de portieren opnieuw.
Het alarm inschakelen (indien
aanwezig)
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, wordt het alarmsysteem
ingeschakeld. (→Blz. 62)
Omstandigheden die de werking van
het Smart entry-systeem met
startknop en de afstandsbediening
beïnvloeden
→Blz. 118
Wanneer het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening niet
goed werkt
Gebruik de mechanische sleutel om de
portieren te vergrendelen en
ontgrendelen. (→Blz. 408) Vervang de
sleutelbatterij door een nieuw exemplaar
als deze ontladen raakt. (→Blz. 366)
Als de 12V-accu is ontladen
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld en ontgrendeld met het
Smart entry-systeem met startknop of de
afstandsbediening. Vergrendel of
ontgrendel de portieren met de
mechanische sleutel. (→Blz. 408)
Herinneringsfunctie achterstoel
• Om u eraan te herinneren bagage e.d.
op de achterstoelen niet te vergeten,
klinkt er wanneer het contact UIT is
gezet en aan een van de volgende
voorwaarden is voldaan, een zoemer
en wordt gedurende ongeveer
6 seconden een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
• Het brandstofcelsysteem wordt
binnen 10 minuten na het openen en
sluiten van een achterportier gestart.
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
110
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) in de buurt gebruikt
worden
• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een andere elektronische sleutel of
afstandsbediening die radiogolven
uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Wanneer de auto op een
parkeerplaats voor betaald parkeren
staat waar radiogolven worden
verzonden.
Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de grond of te hoog
of te dicht bij het midden van de
achterbumper bij het ontgrendelen
van de achterklep.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, de hoedenplank of de
vloer achter of in een portiervak of
het dashboardkastje als het
brandstofcelsysteem wordt gestart
of de standen van het contact
worden gewijzigd.• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
de sleutel mogelijk gesignaleerd door
de antenne buiten het interieur en
kunnen de portieren worden
vergrendeld vanaf de buitenzijde,
waardoor de elektronische sleutel
mogelijk in de auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
brandstofcelsysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er een
grote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
119
4
Voordat u gaat rijden
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 118)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld.
• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 118)
Voor een juiste bediening van het
systeem
• Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het
systeem van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de
conditie waarin de elektronische
sleutel wordt bewaard, wordt de
sleutel mogelijk niet correct door het
systeem gesignaleerd, waardoor het
systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per
ongeluk afgaan of de functie die
voorkomt dat de portieren per
ongeluk worden vergrendeld, werkt
wellicht niet.)
• Laat de elektronische sleutel niet in de
bagageruimte achter. De
beveiligingsfunctie tegen het
insluiten van de sleutel functioneert
mogelijk niet als de sleutel zich op
bepaalde locaties bevindt, zoals in de
binnenrand van de bagageruimte, of
door de omstandigheden waarin de
sleutel zich bevindt (zoals in een tas
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
120
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Verstel de spiegel niet tijdens het
rijden. Hierdoor kunt u de macht over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
Antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt
automatisch gereduceerd op basis van de
helderheid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Schakel de automatische
antiverblindingsstand in/uit
Wanneer de automatische
antiverblindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje
A.De
functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje
Agaat
ook uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
4.4.3 Digitale binnenspiegel*
*Indien aanwezig
De digitale binnenspiegel is een systeem
dat gebruikmaakt van een camera op de
achterzijde van de auto. Het beeld van die
camera wordt weergegeven op het
display van de digitale binnenspiegel.
De digitale binnenspiegel kan met behulp
van de hendel worden gewijzigd tussen
de modus voor de optische spiegel en de
modus voor de digitale spiegel.
Dankzij de digitale binnenspiegel kan de
bestuurder het beeld achter de auto zien,
ondanks obstakels, zoals hoofdsteunen of
bagage. Ook worden de achterstoelen
niet weergegeven en wordt de privacy
van de passagiers verbeterd.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Voordat u de digitale binnenspiegel
gebruikt
• Stel de spiegel af voordat u gaat
rijden. (→Blz. 131)
– Wijzig de modus naar de modus
voor de optische spiegel en stel de
positie van de digitale
binnenspiegel zo af dat het gebied
achter uw auto goed te zien is.
– Wijzig de modus naar de modus
voor de digitale spiegel en wijzig
de display-instellingen.
4.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
129
4
Voordat u gaat rijden
geschikte helderheid. Als uw ogen
vermoeid raken, schakel dan over naar
de modus optische spiegel.
• De helderheid van de digitale binnenspiegel wordt automatisch
aangepast overeenkomstig de
helderheid van het gebied voor uw
auto.
Voorkomen van storingen in de
lichtsensoren
Raak de lichtsensoren niet aan en bedek
ze niet, om te voorkomen dat er
storingen in ontstaan.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Tijdens het rijden
• Verstel de digitale binnenspiegel niet tijdens het rijden en pas ook de
display-instellingen niet aan. Breng
de auto tot stilstand en bedien de
bedieningstoetsen van de digitale
binnenspiegel. Als u dat niet doet,
kunt u een stuurfout maken,
waardoor een ongeval kan ontstaan.
• Let altijd op de omgeving van de auto.
Het formaat van de voertuigen en
andere objecten lijkt mogelijk anders
in de modus digitale spiegel en de
modus optische spiegel. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks op de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
veiligheid van het gebied rondom de
auto, met name achter de auto.
Bovendien lijkt de omgeving
mogelijk schemerig wanneer een
voertuig in het donker, zoals 's
nachts, van achteren nadert.
Oorzaken van brand voorkomen
Als de bestuurder de digitale
binnenspiegel blijft gebruiken terwijl er
rook of een brandlucht uit de spiegel
komt, kan dit brand tot gevolg hebben.
Stop onmiddellijk met het gebruik van
het systeem en neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Schoonmaken van de digitale
binnenspiegel
Schoonmaken van het spiegeloppervlak
Als het spiegeloppervlak vuil is, is het
beeld op het display mogelijk moeilijk te
zien.
Reinig het spiegeloppervlak voorzichtig
met een zachte, droge doek.
Schoonmaken van de camera
Als de cameralens vuil is of bedekt is met
verontreinigingen, zoals waterdruppels,
sneeuw en modder, is het weergegeven
beeld mogelijk niet duidelijk. Spoel in dat
geval de cameralens af met een grote
hoeveelheid water en veeg hem
vervolgens schoon met een zachte, met
water bevochtigde doek.
Vuil op de cameralens kan worden
verwijderd met behulp van de speciale
camerareinigingssproeier. (→Blz. 175)
De camera
De camera van de digitale binnenspiegel
bevindt zich op de in de afbeelding
aangegeven plaats.
4.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
133
4
Voordat u gaat rijden
5.1 Voordat u gaat rijden..........144
5.1.1Rijdenmetdeauto.........144
5.1.2 Lading en bagage.........149
5.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .150
5.2Rijprocedures..............150
5.2.1 Startknop.............150
5.2.2 Schakelstand...........156
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar....160
5.2.4 Parkeerrem............160
5.2.5 Brake Hold-systeem........163
5.2.6 ASC (Active Sound Control)
*....165
5.2.7 Uitstoot van water (toets H
2O)...165
5.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............166
5.3.1 Lichtschakelaar..........166
5.3.2 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. .168
5.3.3 AHB (Automatic High Beam)*...172
5.3.4 Mistachterlicht..........175
5.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....175
5.4Tanken..................179
5.4.1 Openen van de tankdopklep....179
5.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................182
5.5.1 Toyota Safety Sense........182
5.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .186
5.5.3 LTA (Lane Tracing Assist).....197
5.5.4 RSA (Road Sign Assist).......207
5.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik......212
5.5.6 BSM (Blind Spot Monitor)
*.....223
5.5.7 Toyota Parking Assist-sensor*...228
5.5.8 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)*.237
5.5.9 RCD (Rear Camera Detection)*...242
5.5.10 PKSB (Parking Support Brake)*. .246
5.5.11 Parking Support Brake-functie
(stilstaande objecten voor en achter
de auto/stilstaande objecten rond de
auto
*) ..............251
5.5.12 Parking Support Brake-functie
(bewegende voertuigen achter de
auto)
*..............254
5.5.13 Parking Support Brake-functie
(voetgangers achter de auto)
*. .2555.5.14 Toyota Teammate Advanced
Park
*...............257
5.5.15 Rijmodusselectieschakelaar . . .282
5.5.16 SNOW-modus..........282
5.5.17 Ondersteunende systemen....283
5.6Rijtips..................289
5.6.1Rijdenindewinter.........289
Rijden5
143