1.4.2 Supervergrendeling*
*Indien aanwezig
Toegang door onbevoegden wordt
voorkomen door het ontgrendelen van de
portieren zowel van buitenaf als van
binnenuit onmogelijk te maken.
Auto's die met dit systeem zijn uitgerust,
zijn voorzien van labels op de ruiten van
de beide voorportieren.
Inschakelen/uitschakelen van de
supervergrendeling
Inschakelen
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden
de auto verlaten en controleer of alle
portieren gesloten zijn.
Bij gebruik van de instapfunctie: Raak
binnen 5 seconden tweemaal het
sensorgebied van de buitenportiergreep
aan. Bij gebruik van de
afstandsbediening: Druk tweemaal
binnen 5 seconden op
.
Uitschakelen
Bij gebruik van de instapfunctie: Houd de
buitenportiergreep van het voorportier vast.
Met de afstandsbediening: Druk op
.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in
als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet
van binnenuit kunnen worden
geopend.
1.4.3 Alarm*
*Indien aanwezig
Met licht en geluid worden alarmsignalen
gegeven wanneer er een inbraakpoging
wordt gedetecteerd. Wanneer het
alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het
alarm onder de volgende
omstandigheden geactiveerd:
• Een vergrendeld portier of de
achterklep wordt ontgrendeld of
geopend zonder gebruik te maken van
de instapfunctie of de
afstandsbediening. (De portieren
zullen automatisch opnieuw worden
vergrendeld.)
• De motorkap is geopend.
• De inbraaksensor signaleert een
beweging in de auto. (Voorbeeld: een
indringer breekt een ruit en dringt de
auto binnen.)
• De hellingsensor (indien aanwezig)
signaleert een verandering in de hoek
van de auto ten opzichte van het
wegdek.
Inschakelen/uitschakelen/uitzetten van
het alarmsysteem
Zaken die gecontroleerd moeten worden
alvorens de auto te vergrendelen
Controleer onderstaande zaken om
ongewild activeren van het alarm en
diefstal te voorkomen:
• Er is niemand in de auto.
• De ruiten zijn gesloten voordat het
alarm wordt ingeschakeld.
1 .4 Antidiefstalsysteem
61
1
Veiligheid en beveiliging
Door alarmsysteem bediende
portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden,
afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële
indringers buiten de auto te houden:
• Wanneer een in de auto
achtergebleven persoon het portier
ontgrendelt en het alarm wordt
geactiveerd.
• Terwijl het alarm is geactiveerd,
ontgrendelt een in de auto
achtergebleven persoon het portier.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
Signalering inbraaksensor en
hellingsensor (indien aanwezig)
Signalering inbraaksensor en
hellingsensor
• De inbraaksensor signaleert
indringers of een beweging in de auto.• De hellingsensor signaleert een
verandering van de hoek van de auto
ten opzichte van het wegdek, die
bijvoorbeeld ontstaat als de auto
weggesleept wordt.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te
voorkomen, maar een optimale
beveiliging tegen elke vorm van inbraak
kan niet worden gegarandeerd.
De inbraaksensor en hellingsensor
instellen
Als het alarm wordt ingeschakeld, worden
de inbraaksensor en de hellingsensor
automatisch ingesteld. (→Blz. 62)
De inbraaksensor en de hellingsensor
uitschakelen
Als u huisdieren of bewegende
voorwerpen in de auto achterlaat, moet u
ervoor zorgen dat u de inbraaksensor en
de hellingsensor uitschakelt voordat u
het alarm instelt, omdat deze sensoren
reageren op bewegingen binnen in de
auto.
1. Zet het contact UIT.
2. Druk op de uitschakeltoets van de
inbraaksensor en hellingsensor.
Druk opnieuw op de toets om de
inbraaksensor en de hellingsensor
weer in te schakelen.
Telkens wanneer de inbraaksensor en
de hellingsensor worden
uitgeschakeld/ingeschakeld, wordt er
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
1 .4 Antidiefstalsysteem
63
1
Veiligheid en beveiliging
Uitschakelen en automatisch weer
inschakelen van de inbraaksensor en
hellingsensor
• Het alarm wordt ingeschakeld zelfs
wanneer de inbraaksensor en de
hellingsensor zijn uitgeschakeld.
• Nadat de inbraaksensor en de
hellingsensor uitgeschakeld zijn,
worden deze opnieuw ingeschakeld
door op de startknop te drukken of de
portieren te ontgrendelen met de
instapfunctie of de
afstandsbediening.
• De inbraaksensor en de hellingsensor
zullen automatisch weer worden
ingeschakeld wanneer het
alarmsysteem gedeactiveerd wordt.
Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• Er bevinden zich nog personen of
huisdieren in de auto.
• Er is een portierruit geopend.
In dit geval registreert de sensor
mogelijk het volgende:
– Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de
auto
– Ultrasoongolven van apparaten,
zoals de inbraaksensoren van
andere auto's
– Het bewegen van mensen buiten de
auto• Kleine insecten, zoals motvlinders of
vliegen, in de auto.
• Er bevinden zich onstabiele
voorwerpen, zoals loshangende
accessoires of kleding aan
kledinghaakjes, in de auto.
• De auto is geparkeerd op een plek
waar extreme trillingen of geluiden
optreden, zoals in een parkeergarage.
• Er wordt ijs of sneeuw van de auto
verwijderd, waardoor de auto
herhaaldelijk wordt blootgesteld aan
schokken of trillingen.
1 .4 Antidiefstalsysteem
64
• De auto staat in een wasstraat of een
hogedruk-wasinstallatie.
• De auto is blootgesteld aan schokken
die het gevolg zijn van hagel, onweer
of andere van buitenaf komende
herhaalde schokken of trillingen.
Informatie over de hellingsensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• De auto wordt vervoerd per boot,
aanhangwagen, trein, enz.
• De auto staat geparkeerd in een
parkeergarage.
• De auto bevindt zich in een wasstraat
waarin de auto verplaatst wordt.
• Een van de banden verliest zijn
spanning.
• De auto wordt opgekrikt.
• Er doet zich een aardbeving of
wegverzakking voor.
• Er wordt bagage op het imperiaal
geladen of er vanaf gehaald.
OPMERKING
Om de inbraaksensor goed te laten
functioneren
• Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking
van de sensoren in negatieve zin
beïnvloed kan worden.
• Spuit geen luchtverfrisser of andere
producten rechtstreeks in de
openingen van de sensoren.
• Als u andere accessoires installeert
dan originele Toyota-onderdelen of
wanneer u voorwerpen achterlaat
tussen de bestuurdersstoel en de
stoel van de voorpassagier, werkt de
inbraaksensor mogelijk minder goed.
• De werking van de inbraaksensor
wordt mogelijk gestopt wanneer de
elektronische sleutel zich in de buurt
van de auto bevindt.
1 .4 Antidiefstalsysteem
65
1
Veiligheid en beveiliging
WaterstofgasLPG (Liquid Petro-
leum Gas)Benzine
Normale toestandGasvormig (lichter
dan lucht)Gasvormig (zwaarder
dan lucht)Vluchtige vloeistof
(verdampt gemakke-
lijk) (zwaarder dan
lucht)
BrandbaarheidGroter dan die van
benzineGelijk aan die van
benzine—
Mate van accumulatie■Verspreidt zich
naar boven en
wordt in de open
lucht verdund tot
veilige
concentraties
■Hecht zich niet
aan kleding■Verspreidt zich op
de grond of vloer
■Hecht zich niet
aan kleding■Verspreidt zich op
de grond of vloer
■Hecht zich aan
kleding
Detecteerbaarheid■Door zijn kleur- en
geurloze staat
moeilijk te zien of
ruiken
■De waterstofdete-
ctoren in de auto
geven een
waarschuwing
weer op het
multi-
informatiedisplay■Detecteerbaar aan
de hand van de
geur en het geluid
van gaslekkage■Detecteerbaar aan
de hand van de
kleur en geur
Basisconcepten van veiligheid
waterstof
• Voorkom lekkage
De leidingkoppelingen van de
waterstofleidingen zijn ontwikkeld om
lekkage te voorkomen.
De koppelingen worden bij elke
officiële controle van de auto
gecontroleerd op gaslekkage.
• Detecteer om lekkage te stoppen
– De auto is uitgerust met
waterstofdetectoren. Als de
waterstofdetectoren een lek
signaleren, worden de kleppen van
de waterstoftanks automatisch
gesloten om te voorkomen dat er
meer waterstof ontsnapt.
– De auto is uitgerust met eenaanrijdingssensor. Als de
aanrijdingssensor een aanrijding
signaleert, worden de kleppen van
de waterstoftanks automatisch
gesloten om te voorkomen dat er
waterstofgas uit beschadigde
onderdelen lekt.
• Verspreid het gelekte waterstofgas
De waterstoftanks en de leidingen
bevinden zich buiten het
passagierscompartiment. Dankzij hun
ontwerp verspreidt gelekt gas zich
dus in de atmosfeer.
• Elimineer veroorzakers van brand
Dankzij het ontwerp bevinden zich
geen veroorzakers van brand in de
buurt van de waterstofleidingen.
2.1 Brandstofcel-elektrische auto
76
Waarschuwingslampje
ABS*1(→blz. 385)
(Rood)Waarschuwingslampje elek-
trische stuurbekrachtiging
*1
(→blz. 386)
(Geel)Waarschuwingslampje elek-
trische stuurbekrachtiging
*1
(→blz. 386)
(Knippert of
brandt)Waarschuwingslampje
PCS*1(→blz. 386)
(Oranje)Controlelampje LTA
*2
(→blz. 386)
Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF*4
(indien aanwezig)
(→blz. 386)
Controlelampje PKSB OFF*1
(indien aanwezig)
(→blz. 387)
(Knippert)Controlelampje RCTA OFF
*1
(indien aanwezig)
(→blz. 387)
(Knippert of
brandt)Controlelampje RCD OFF
*2
(indien aanwezig)
(→blz. 387)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 387)
Waarschuwingslampje on-
juiste bediening pedaal*3
(→blz. 388)
(Knippert)Controlelampje Brake Hold-
systeem in werking
*1
(→blz. 388)
(Knippert)Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 388)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning*1
(→blz. 389)
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau*2
(→blz. 389)
Controlelampje
bestuurders- en voorpassa-
giersgordel (→blz. 389)
Controlelampjes achterpas-
sagiersgordels*2(→blz. 389)
*1Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
brandstofcelsysteem is ingeschakeld of
na enkele seconden. Er kan een storing in
een systeem aanwezig zijn als het lampje
niet gaat branden of uitgaat. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2Dit lampje brandt op het
multi-informatiedisplay.
*3Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*4Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
3.1 Instrumentenpaneel
85
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het
waarschuwingslampje ABS of SRS niet
gaat branden als u het
brandstofcelsysteem start, kan dat
betekenen dat deze systemen niet
beschikbaar zijn om u te beschermen
bij een ongeval, waardoor dodelijk of
ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van de
verschillende systemen van de auto.
Controlelampje richtingaan-
wijzers (→blz. 160)
Controlelampje achterlicht
(→blz. 166)
Controlelampje grootlicht
(→blz. 168)
Controlelampje AHS (indien
aanwezig) (→blz. 169)
Controlelampje AHB (indien
aanwezig) (→blz. 172)
(Blauw)Controlelampje lage koel-
vloeistoftemperatuur
*1, 2
Controlelampje mistachter-
licht (→blz. 175)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*3(→blz. 150)
Controlelampje cruise con-
trol*2(→blz. 212)
Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control*2
(→blz. 212)
Controlelampje cruise con-
trol SET*2(→blz. 212)
(*4)Controlelampje LTA
*2
(→blz. 187, blz. 203)
Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF*5, 6
(indien aanwezig)
(→blz. 228)
Controlelampje PKSB OFF*5,
7
(indien aanwezig)
(→blz. 247)
(Knippert)Controlelampje Traction
Control
*7(→blz. 284)
Controlelampje VSC OFF*5, 7
(→blz. 285)
Waarschuwingslampje
PCS*5, 7(→blz. 189)
BSM-indicatoren in de bui-
tenspiegels*7, 8(indien aan-
wezig) (→blz. 223, blz. 237)
Controlelampje BSM OFF*5, 7
(indien aanwezig)
(→blz. 223)
Controlelampje RCTA OFF*5,
7
(indien aanwezig)
(→blz. 238)
3.1 Instrumentenpaneel
86
Controlelampje RCD OFF*2, 5
(indien aanwezig)
(→blz. 243)
Controlelampje stand-
bystand Brake Hold-
systeem
*7(→blz. 163)
Controlelampje Brake Hold-
systeem*7(→blz. 163)
Controlelampje antidiefstal-
systeem*9(→blz. 60, blz. 61)
Controlelampje READY
(→blz. 150)
Controlelampje lage buiten-
temperatuur*2, 10(→blz. 89)
Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 160)
Controlelampje Br-modus*2
(→blz. 156)
Controlelampje ECO-
rijmodus*2(→blz. 282)
Controlelampje SPORT-
modus*2(→blz. 282)
Controlelampje SNOW-
modus*2(→blz. 282)
Controlelampje PASSENGER
AIRBAG*7, 9(→blz. 38)
*1Geeft aan dat de
koelvloeistoftemperatuur laag is.
*2Dit lampje brandt op het
multi-informatiedisplay.
*3Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*4Afhankelijk van de bedrijfscondities
wijzigen de kleur en de status
(branden/knipperen) van het
controlelampje.
*5Het lampje gaat branden wanneer het
systeem wordt uitgeschakeld.
*6Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
*7Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
brandstofcelsysteem is ingeschakeld of
na enkele seconden. Er kan een storing in
een systeem aanwezig zijn als de lampjes
niet gaan branden of niet uitgaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
*8Dit lampje gaat branden in de
buitenspiegels.
*9Dit lampje brandt in het centrale
paneel.
*10Wanneer de buitentemperatuur
ongeveer 3°C of lager is, gaat het
controlelampje gedurende 10 seconden
knipperen en blijft het daarna branden.
3.1 Instrumentenpaneel
87
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes