Beveiligingsfunctie voor ontgrendelen
Als de AC-laadstekker niet binnen
ongeveer 30 seconden na het
ontgrendelen van de auto wordt
verwijderd, vergrendelt de
beveiligingsfunctie de stekker
automatisch weer.
Ontgrendelen van de AC-laadstekker
tijdens het laden
Als de AC-laadstekker tijdens het laden
wordt ontgrendeld, wordt het laden
onderbroken. Als de beveiligingsfunctie
(→blz. 59) is geactiveerd, wordt het laden
mogelijk niet automatisch weer gestart.
Verwijder in dat geval de AC-laadstekker
*
en steek hem opnieuw in het laadcontact.
*Als de AC-laadstekker wordt verwijderd,
wordt het laadschema bijgewerkt.
(→Blz. 98)
Als de AC-laadstekker niet in het
AC-laadcontact kan worden gestoken
Controleer of de blokkeerpen van de
stekker niet in de onderste stand staat.
Als de blokkeerpen van de stekker in de
onderste stand staat, is de vergrendeling
van de stekker geactiveerd. Ontgrendel
de portieren met het Smart
entry-systeem met startknop of de
afstandsbediening, ontgrendel de
vergrendeling van de AC-laadstekker en
controleer of de blokkeerpen van de
stekker niet in de onderste stand staat.Als de AC-laadstekker niet kan worden
ontgrendeld
Volg de volgende procedure om de
AC-laadstekker te ontgrendelen als de
AC-laadstekker niet kan worden
verwijderd na het ontgrendelen van de
portieren.
Gebruik de noodontgrendelingskabel
alleen als de AC-laadstekker niet op een
andere manier kan worden ontgrendeld.
1. Open de motorkap. (→Blz. 398)
2. Trek aan de noodontgrendelingskabel.
De AC-laadstekker wordt ontgrendeld
en kan worden verwijderd.
3.
Bevestig na het ontgrendelen van de
AC-laadstekker de handgreep van de
noodontgrendelingskabel aan de
klemmen.
2.2 Laden
80
OPMERKING
Bij het plaatsen van de AC-laadstekker
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan er schade ontstaan aan
het vergrendelsysteem van de
laadstekker.
• Controleer of de AC-laadstekker
compatibel is met deze auto.
• Een laadstekker van een ander type of
een laadstekker met een beschadigd
of vervormd insteekgedeelte wordt
mogelijk niet vergrendeld.
• Oefen geen overmatige kracht uit op
de AC-laadstekker nadat de
AC-laadstekker is aangesloten.
• Zorg er bij het verwijderen van de
AC-laadstekker voor dat hij
ontgrendeld is.
2.2.3 Laadmethoden
De volgende methoden kunnen worden
gebruikt om de tractiebatterij te laden.
Laadmethoden
AC-laden (→blz. 87)
Dit is een laadmethode die gebruikt
wordt als er geladen wordt via een
AC-contactdoos met de AC-laadkabel of
bij het laden bij een AC-lader.
Door het laadschema in te stellen kan de
auto ook op de gewenste dagen en tijden
worden opgeladen. (→Blz. 98)
DC-laden (→blz. 93)
Bij deze laadmethode wordt een DC-lader
gebruikt die moet voldoen aan de normen
IEC 61851 en IEC 62196. In vergelijking
met AC-laden kan de tractiebatterij
sneller worden geladen.
IEC is een afkorting voor een
internationale standaard die door de
International Electrotechnical
Commission is opgesteld.Solarlaadsysteem
*(→blz. 111)
*Indien aanwezig
Onder bepaalde omstandigheden kan, als
de auto geparkeerd staat, de
tractiebatterij worden geladen door
elektriciteit die wordt opgewekt door het
zonnepaneel in het dak van de auto.
Laadgekoppelde functies
Deze auto is uitgerust met meerdere
functies die aan het laden gekoppeld zijn.
Mijn ruimte-modus (→blz. 108)
Als de laadkabel is aangesloten op de
auto, kunnen elektrische componenten,
zoals de airconditioning en het
audiosysteem, worden gebruikt met de
voeding van de externe voedingsbron
*.
*Afhankelijk van de situatie kan de
elektriciteit van de tractiebatterij worden
verbruikt.
Verwarming tractiebatterij
Als de buitentemperatuur laag is en de
laadkabel is aangesloten op de auto,
verwarmt deze functie automatisch de
tractiebatterij totdat deze een bepaalde
temperatuur bereikt of overschrijdt.
• Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de laadkabel wordt
losgenomen of als de laadkabel
gedurende ongeveer 3 dagen
aangesloten blijft op de auto.
• Als het laadschema wordt gebruikt
(→blz. 98), werkt deze functie
overeenkomstig de instellingen van
het schema.
Opwarmregeling tractiebatterij
Deze regeling treedt in werking als de
laadkabel gedurende ongeveer 3 dagen
op de auto aangesloten blijft en de
verwarming van de tractiebatterij
automatisch stopt. De regeling isoleert
de tractiebatterij automatisch bij extreem
lage temperaturen.
2.2 Laden
81
2
EV-systeem
tractiebatterij afneemt, de afstand die
gereden kan worden afnemen. De
prestaties van de auto nemen echter
niet merkbaar af.
Als de resterende lading in de
tractiebatterij laag is na het laden
In de volgende situaties kan de
resterende lading in de tractiebatterij
lager zijn dan normaal nadat het laden is
voltooid om de tractiebatterij te
beschermen (de actieradius nadat de
batterij volledig geladen is, kan korter
zijn).
*
• Er wordt geladen als de
buitentemperatuur laag of hoog is
• Het laden vindt plaats direct na het
rijden onder zware belasting of in
extreme hitte
Laat, als in andere situaties de
resterende lading in de tractiebatterij na
voltooiing van het laden beduidend
lager is dan normaal, de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*: Als dit gebeurt, zal de resterende
lading sneller afnemen dan normaal,
zelfs als het display met de resterende
lading van de tractiebatterij aangeeft
dat de tractiebatterij volledig geladen is.
Wanneer de hoeveelheid lading die
naar de tractiebatterij wordt gestuurd,
afneemt
Wanneer bijvoorbeeld de
airconditioning of de verwarming van de
tractiebatterij is geactiveerd, nemen het
laadvermogen dat naar de tractiebatterij
wordt gestuurd, de hoeveelheid lading
die naar de tractiebatterij wordt
gestuurd en de resterende lading van de
tractiebatterij mogelijk af.
De laadtijd kan toenemen
In de volgende situaties kan de laadtijd
langer zijn dan normaal:• Bij erg hoge of bij erg lage
temperaturen.
• Wanneer de tractiebatterij heet
wordt, bijvoorbeeld onmiddellijk na
het rijden onder zware belasting.
• De auto verbruikt veel elektriciteit,
bijvoorbeeld wanneer de koplampen
zijn ingeschakeld.
• Bij gebruik van de “Mijn
ruimte-modus”.
• Tijdens het laden is de stroom
uitgevallen.
• Er is een onderbreking in de
stroomvoorziening.
• Er is sprake van een spanningsval bij
de externe voedingsbron.
• De lading van de 12V-accu is te laag,
bijvoorbeeld omdat er gedurende
langere tijd niet met de auto is
gereden.
• Wanneer de bovenste limiet van de
laadstroom wordt gewijzigd bij de
laadstroominstelling van de auto.
• Als de “Battery Heater”
(batterijverwarming) in werking is.
• Als de “Battery Cooler”
(batterijkoeler) in werking is geweest
vóór het laden.
• Als de stekker warmte genereert door
een losse aansluiting, enz.
• Als de voeding van de lader wordt
gewijzigd.
• Als geregeld en herhaaldelijk gebruik
wordt gemaakt van DC-laden.
• Bij het selecteren van een andere
instelling dan MAX voor “DC charging
power” (DC-laadvermogen).
• Als de temperatuur van de
laadgerelateerde onderdelen te hoog
is.
• Als de auto het laadvermogen beperkt
door de toestand van de externe
voeding waarop hij is aangesloten.
2.2 Laden
86
Elektriciteit voor AC-laden
Deze auto kan worden geladen tot
maximaal ongeveer 11 kW.
Afhankelijk van de gebruikte lader of de
AC-laadkabel wordt de elektriciteit voor
laden mogelijk beperkt.
2.2.6 Procedure voor AC-laden
In dit hoofdstuk wordt de procedure
behandeld voor het laden van de
tractiebatterij met een AC-laadkabel.
Volg bij het laden via een AC-lader de
gebruiksinstructies van de AC-lader.
Controleer voor het laden of “Charge
Now” (nu opladen) aangezet is als er een
laadschema is geregistreerd. (→Blz. 103,
blz. 107)
OPMERKING
Bij gebruik van de AC-laadkabel en
bijbehorende onderdelen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
schade aan de onderdelen die verband
houden met het laden via wisselstroom
te voorkomen.
• Als het laden wordt onderbroken of
afgebroken, verwijder dan de
laadstekker voordat u de stekker
verwijdert.
• Controleer bij het verwijderen van de
AC-laadkabel of de laadstekker
ontgrendeld is.
• Trek niet met kracht aan de kap van
het AC-laadcontact.
• Stel de laadstekker tijdens het laden
niet bloot aan trillingen. Hierdoor zou
het laden onderbroken kunnen
worden.
• Steek niets anders in het
AC-laadcontact dan de laadstekker.
• Beschadig de kap van het
AC-laadcontact niet met een scherp
voorwerp.
AC-laadcontact
Haal het AC-laadcontact niet uit elkaar
en modificeer of repareer het niet. Neem
OPMERKING(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het AC-laadcontact
gerepareerd moet worden.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Tijdens het laden
1. Leg de AC-laadkabel klaar.
2. Steek de AC-laadkabel in de
contactdoos van de externe
voedingsbron.
Houd de stekker goed vast en steek
hem stevig in de contactdoos.
3. Ontgrendel de portieren en open de
klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 76)
De verlichting van het laadcontact
Agaat branden.
4. Open de afdekkap van het
AC-laadcontact.
2.2 Laden
87
2
EV-systeem
5. Houd de laadstekker goed vast en
steek hem stevig en volledig in het
AC-laadcontact.
Zorg er bij het aansluiten van de
laadstekker op het AC-laadcontact
voor dat de identificatiesymbolen
hetzelfde zijn.
Als de laadstekker rechtstandig zo ver
mogelijk in de aansluiting wordt
gestoken, wordt hij automatisch
vergrendeld.
Controleer of de laadindicator gaat
branden. Als de laadindicator niet
gaat branden, is de laadstekker niet
vergrendeld.
*
*
Als de laadstekker niet goed naar
binnen gestoken is, zal de
vergrendelingsprocedure een paar
keer worden uitgevoerd.
6. Controleer of de laadindicator van de
laadaansluiting brandt.
Als de laadindicator niet gaat branden
wanneer de laadstekker wordt
aangesloten, wordt het laden niet
gestart. (→Blz. 79)
Als de laadindicator knippert, is het
laadschema geregistreerd. (→Blz. 89)Als de laadstekker niet vergrendeld is,
wordt het laden niet gestart.
Afhankelijk van het type lader bij het
openbare laadstation wordt de
laadstekker echter niet vergrendeld
als de procedure voor het starten van
het laden niet wordt uitgevoerd.
De laadindicator dooft zodra het
laden is voltooid.
De laadindicator dooft ook als het
laden om de een of andere reden
wordt onderbroken voordat het laden
is voltooid. Zie in dat geval blz. 114.
Bij het aansluiten van de
AC-laadstekker
Als het portier wordt geopend of het
contact AAN wordt gezet terwijl de
AC-laadstekker is aangesloten, gaat de
indicator van de laadkabel branden om u
te informeren dat de AC-laadstekker is
aangesloten.
2.2 Laden
88
Als de laadindicator van de
laadaansluiting knippert na het
aansluiten van de AC-laadkabel
Er is een laadschema (→blz. 98)
geregistreerd en het laden kan niet
worden uitgevoerd. Om het laden middels
het laadschema uit te schakelen en te
beginnen met laden moet een van de
onderstaande procedures worden
uitgevoerd.
• Zet “Charge Now” (nu laden) aan
(→blz. 103, blz. 107)
• Verwijder de laadstekker en sluit hem
direct weer aan terwijl de
laadindicator knippert.
Als de laadstekker niet in het
AC-laadcontact kan worden gestoken
→Blz. 79
Veiligheidsfunctie
Het laden wordt niet gestart als de
laadstekker niet vergrendeld is.
Als de laadindicator niet gaat branden
nadat de laadstekker aangesloten is,
verwijder dan de stekker en sluit hem
opnieuw aan. Controleer of de
laadindicator van de laadaansluiting nu
wel brandt.
De laadtijd kan toenemen
Laden bij een openbaar laadstation
met autorisatiefunctie
Als tijdens het laden een portier wordt
ontgrendeld, wordt de laadstekker
ontgrendeld en wordt het laden
onderbroken.
In dat geval wordt de autorisatie van het
laadstation geannuleerd en kan het
laden mogelijk niet weer worden
gestart. Sluit de laadstekker weer aan en
voer de autorisatie voor het laadstation
uit.Als de stroomonderbreker in werking
treedt tijdens het laden
De bovenste limiet van de laadstroom
kan worden gewijzigd op het
multi-informatiedisplay of het scherm
van het multimediasysteem.
• Instellingen uitvoeren op het
multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Settings” (laadinstellingen) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Settings”
(laadinstellingen) wordt
weergegeven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Current” (laadstroom) te selecteren
en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Current”
(laadstroom) wordt weergegeven.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “16A” of
“8A” te selecteren en druk vervolgens
op
.
• Instellingen uitvoeren op het scherm
van het multimediasysteem
1. Selecteer
.
2. Selecteer “Vehicle customize”
(voertuig aanpassen).
3. Selecteer “Charging” (laden).
4. Selecteer “Charging current”
(laadstroom).
5. Selecteer “16A” of “8A”.*1
2.2 Laden
89
2
EV-systeem
De maximale laadstroom is beperkt tot
minder dan of gelijk aan de geselecteerde
stroom.
*2
Als de stroomonderbreker nog steeds in
werking treedt tijdens het laden, ook al is
de bovenste limiet van de laadstroom
gewijzigd, controleer dan of de
aangesloten voedingsbron voldoet aan
de voorgeschreven laadcondities.
*1: Driefasenladen, de geselecteerde
stroom wordt per fase toegepast.
*2: Het begrenzen van de laadstroom
verlengt de laadtijd.
Wijzigen van de instellingen voor
“Charging Limit” (laadlimiet)
De bovenste limiet van de laadcapaciteit
kan worden gewijzigd op het
multi-informatiedisplay of het scherm
van het multimediasysteem.
De geselecteerde bovenste limiet geldt
voor zowel AC-laden als DC-laden.
• Instellingen uitvoeren op het
multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Settings” (laadinstellingen) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Settings”
(laadinstellingen) wordt
weergegeven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Limit” (laadlimiet) te selecteren en
druk vervolgens op
.Het scherm “Charging Limit”
(laadlimiet) wordt weergegeven.
5. Selecteer “Full” (volledig), “90%”,
“80%”, “70%”, “60%” of “50%” en
druk vervolgens op
.
• Instellingen uitvoeren op het scherm
van het multimediasysteem
1. Selecteer
.
2. Selecteer “Vehicle customize”
(voertuig aanpassen).
3. Selecteer “Charging” (laden).
4. Selecteer “Charging limit”
(laadlimiet).
5. Selecteer “Full” (volledig), “90%”,
“80%”, “70%”, “60%” of “50%”.
Als de instelling wordt gewijzigd tijdens
DC-laden, wordt het laden mogelijk
onderbroken door werking van de
DC-laadtimer en kan de tractiebatterij
niet volledig geladen worden.
Beschermingsfunctie tegen
oververhitting AC-laadcontact
Door de plaatsing van een thermosensor
in het AC-laadcontact wordt voorkomen
dat onderdelen smelten wanneer de
temperatuur stijgt ten gevolge van
verontreinigingen in de laadstekker.
Als een bepaalde temperatuurstijging
wordt gesignaleerd, stopt het laden
onmiddellijk.
Hierna wordt er, terwijl het contact UIT
staat, een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay (→blz. 120)
WAARSCHUWING!
Tijdens laden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
2.2 Laden
90
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer vóór het laden of het
AC-laadcontact niet vervormd,
beschadigd of gecorrodeerd is en of
het laadcontact vrij is van
verontreinigingen zoals vuil, sneeuw
en ijs. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat het gedeelte rond de
aansluitingen vrij is van vuil en stof
voordat u de laadstekker in de lader
steekt. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat de aansluitingen van
het AC-laadcontact niet nat worden.
• Gebruik alleen contactdozen waarin
de stekker goed aangesloten kan
worden.
• Bundel de AC-laadkabel niet tijdens
het laden en wikkel hem niet op
omdat dit kan leiden tot
oververhitting.
• Raak de aansluitingen van de
laadstekker en het AC-laadcontact
niet aan met scherpe metalen
voorwerpen (naalden, enz.) of de
hand en veroorzaak geen kortsluiting
met vreemde voorwerpen.
• Als het laden buiten plaatsvindt,
controleer dan of de contactdoos
waterdicht is en voor gebruik
buitenshuis geschikt is. Zorg ervoor
dat de waterdichte kap van de
contactdoos helemaal gesloten kan
worden. Als de waterdichte kap van
de contactdoos niet gesloten kan
worden, plaats dan een waterdichte
kap die wel gesloten kan worden.
• Volg de aanwijzingen van de lader om
te stoppen met laden bij het
laadstation.
• Als u tijdens het laden hitte, rook,
geuren, geluiden of andere
afwijkingen constateert, stop dan
onmiddellijk met laden.
• Steek de stekker niet in de
contactdoos als die is
ondergedompeld in water of sneeuw.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Sluit de stekker niet aan en neem
hem niet los als u handen nat zijn
tijdens het laden terwijl het regent of
sneeuwt. Zorg dat de stekker en de
contactdoos niet nat worden.
• Laad de auto niet tijdens onweer.
• Zorg ervoor dat de AC-laadkabel niet
klem komt te zitten tussen een
portier of de achterklep.
• Sluit de motorkap voordat u het
laadsysteem gebruikt. De
koelventilator kan plotseling gaan
draaien. Als u bewegende delen zoals
de ventilator aanraakt of erbij in de
buurt komt, kunnen uw handen of
kleren (met name een stropdas of
sjaal) vast komen te zitten, hetgeen
tot ernstig letsel kan leiden.
• Controleer, nadat u de laadkabel hebt
aangesloten, of deze niet ergens
omheen gewikkeld is.
• Als een op een andere auto
aangesloten normale laadkabel
wordt gebruikt, wordt het laden
mogelijk onderbroken.
Ingebouwde tractiebatterijlader
De ingebouwde tractiebatterijlader
bevindt zich in het
elektromotorcompartiment. Neem de
volgende voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de ingebouwde
tractiebatterijlader in acht. Het niet in
acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel, zoals verbrandingen en
elektrische schokken, tot gevolg
hebben.
• De ingebouwde tractiebatterijlader is
heet tijdens het laden. Raak de
ingebouwde tractiebatterijlader niet
aan omdat u hierdoor brandwonden
kunt oplopen.
2.2 Laden
91
2
EV-systeem