Page 121 of 260

11 9
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
5.Indicatie snelheidsbegrenzer geselecteerd
6. Indicatie snelheidsbegrenzer ingeschakeld
(groen) / onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen / onderbreken
► Druk op 1-LIMIT om de snelheidsbegrenzer te
selecteren; de functie wordt onderbroken (grijs).
►
Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op
2-I I> of 4-OK om de snelheidsbegrenzer in
te schakelen (groen).
► Druk weer op 2-I I> om de werking van de functie
tijdelijk te onderbreken.
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort omhoog/
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van de snelheidslimiet worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
► Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
►
Laat het gaspedaal los om weer terug te keren
naar een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
Wanneer de snelheid niet door handelingen van de
bestuurder wordt overschreden (zoals bij rijden op
een steile helling), klinkt direct een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Gebruik indien nodig de remmen om de
rijsnelheid van de auto te verlagen.
Wanneer de rijsnelheid van de auto is gedaald tot
de ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer
weer; de ingestelde snelheid wordt dan weer zonder
te knipperen weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1-LIMIT: de informatie over de
snelheidsbegrenzer wordt niet langer weergegeven.
Page 122 of 260

120
Rijden
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsregelaar
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar
met de laatst opgeslagen snelheid (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid knipperende
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de
snelheidsregelaar alleen als de verkeerssituatie
het toelaat dat met een constante snelheid
gereden kan worden en dat een veilige afstand
kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen
voor het wijzigen van de ingestelde snelheid
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de
rijsnelheid te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve uitvoeringen met de
functie Stop & Go).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
–
Bij het gebruik van een noodreservewiel.
–
Bij het gebruik van sneeuwkettingen of
sneeuwsokken.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste
40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnelling die is ingeschakeld.
Bij een auto met een automatische transmissie moet
stand D
zijn geselecteerd of minimaal de tweede
versnelling in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een auto met de functie Stop & Start blijft
de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Page 123 of 260

121
Rijden
6Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsregelaar
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar
met de laatst opgeslagen snelheid (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Indicatie snelheidsregelaar geselecteerd
6. Indicatie snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)
/ onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de
Verkeersbordherkenning functie
(afhankelijk van
de uitvoering)
Inschakelen / onderbreken
► Druk op toets 1 om de snelheidsregelaar te
selecteren; de functie werkt nog niet (grijs).
►
Beweeg
3 omhoog / omlaag of druk op 4-OK
om de snelheidsregelaar in te schakelen en een
ingestelde snelheid op te slaan zodra de auto de
gewenste snelheid heeft bereikt (groen).
► Wanneer u op toets 2-I I> drukt, wordt de functie
tijdelijk onderbroken.
►
W
anneer u opnieuw op 2-I I>, 3 of 4-OK drukt,
wordt de snelheidsregelaar weer ingeschakeld
(groen).
De werking van de snelheidsregelaar wordt in de volgende gevallen ook tijdelijk
onderbroken:
–
W
anneer het rempedaal wordt ingetrapt.
–
Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
W
anneer de neutraalstand wordt geselecteerd
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
–
W
anneer het koppelingspedaal langer dan 5
seconden wordt ingetrapt.
–
W
anneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort omhoog/
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog/omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Page 124 of 260

122
Rijden
Storing in het systeem.
► Druk deze toets weer herhaaldelijk in totdat
de OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
► Na een paar seconden wordt de selectie van de
Drive Assist Plus-modus ongedaan gemaakt. De
miniweergave Rijhulpsystemen wordt niet langer
weergegeven.
Drive Assist 2.0
Dit systeem regelt de snelheid en corrigeert de koers
van de auto automatisch door de volgende functies
te combineren:
– Drive Assist Plus met Adaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en Lane Positioning Assist.
– Halfautomatisch veranderen van rijstrook.
– Advies vooraf voor de ingestelde snelheid.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over deze functies.
Of het systeem beschikbaar is, hangt af van het land
waar u rijdt.
Dit systeem dient alleen te worden gebruikt op
snelwegen en hoofdwegen.
Het systeem selecteren of het
selecteren ongedaan maken
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
► Selecteer het Functies-tabblad en selecteer
Drive Assist of maak de selectie hiervan ongedaan.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1: de informatie over de
snelheidsregelaar wordt niet langer weergegeven.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid knipperende
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met een
automatische transmissie.
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Adaptieve snelheidsregelaar en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder door
in te grijpen op de besturing, te accelereren
en te remmen binnen de natuurkundige limieten
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur of voertuigen in
de buurt van de auto kunnen niet goed worden
gedetecteerd of slecht worden geïnterpreteerd
door de camera en de radar. Dit kan leiden tot
onverwachtse koerswijzigingen, het uitblijven van
een stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Het systeem selecteren of het
selecteren ongedaan maken
ASSIST
► Druk deze toets herhaaldelijk in totdat de Drive
Assist Plus-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de Drive
Assist
Plus-modus geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De kleur van de symbolen die het stuurwiel en de
zijmarkeringen vertegenwoordigen, hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje)
Page 125 of 260

123
Rijden
6Storing in het systeem.
► Druk deze toets weer herhaaldelijk in totdat
de OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de selectie van de
Drive Assist Plus-modus ongedaan gemaakt. De
miniweergave Rijhulpsystemen wordt niet langer
weergegeven.
Drive Assist 2.0
Dit systeem regelt de snelheid en corrigeert de koers
van de auto automatisch door de volgende functies
te combineren:
–
Drive
Assist Plus met Adaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en Lane Positioning Assist.
–
Halfautomatisch veranderen van rijstrook.
–
Advies vooraf voor de ingestelde snelheid.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over deze functies.
Of het systeem beschikbaar is, hangt af van het land
waar u rijdt.
Dit systeem dient alleen te worden gebruikt op
snelwegen en hoofdwegen.
Het systeem selecteren of het
selecteren ongedaan maken
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
►
Selecteer het
Functies-tabblad en selecteer
Drive Assist of maak de selectie hiervan ongedaan.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Adaptieve snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (opgeslagen snelheid), terwijl er
voldoende afstand (ingesteld door de bestuurder)
tot de voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt
automatisch het accelereren en decelereren van de
auto.
Als de auto is uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak, kan het systeem de snelheid van
de auto verlagen tot 30 km/h.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het systeem functioneert niet wanneer het
remlicht defect is.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera boven
aan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering,
een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Page 126 of 260

124
Rijden
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/deselecteren van alleen de
snelheidsregelaar of de Drive Assist Plus
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (uitvoering met Stop &
Start-functie)
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
Weergave en instelling van de afstand tot de
voorligger
4. Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)/
onderbroken (grijs)
6. Ingestelde snelheid
7. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
8. Auto op zijn plaats gehouden (uitvoering met
Stop&Go-functie)
9. Instelling afstand tot voorligger
10. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Gebruik
Het systeem selecteren
► Druk met draaiende motor herhaaldelijk
op 1-ASSIST totdat de modus Snelheidsregelaar op
het instrumentenpaneel wordt weergegeven. ►
Na een paar seconden wordt de modus
Snelheidsregelaar geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt weergegeven (grijs) en de
snelheidsregelaar kan worden ingeschakeld.
Snelheidsregelaar inschakelen
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet de snelheid van de auto
tussen 30 en 180
km/h liggen.
Bij een auto met een automatische transmissie
moet de snelheid van de auto tussen 0 en 180
km/h
liggen.
Het systeem kan worden ingeschakeld, afhankelijk
van de volgende omstandigheden:
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
–
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel
vastgemaakt.
–
T
weede versnelling of hoger ingeschakeld bij de
handgeschakelde versnellingsbak.
–
Stand
D
van de automatische transmissie is
geselecteerd.
–
Parkeerrem vrijgezet.
–
Of de auto stilstaat met het rempedaal ingetrapt.
Een melding
OK ? wordt weergegeven als er aan
alle voorwaarden voor activering wordt voldaan.
►
Druk op
4-OK: de huidige snelheid wordt
de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/h) en
de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
Page 127 of 260

125
Rijden
6► Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen / te
verlagen, beweegt u 3 herhaaldelijk kort omhoog /
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen / te
verlagen, houdt u 3 omhoog / omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog / omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van
de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De snelheidsregelaar onderbreken / hervatten
► Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool "I I>" wordt weergegeven als er aan alle
voorwaarden voor activering wordt voldaan.
De snelheidsregelaar kan ook als volgt worden
onderbroken:
– Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
W
anneer de neutraalstand wordt geselecteerd of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
–
W
anneer de snelheid van de auto lager is dan
30
km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
–
W
anneer de kans op het afslaan van de motor
bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt
gedetecteerd.
–
W
anneer het koppelingspedaal langer dan 10
seconden wordt ingetrapt.
–
W
anneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
–
W
anneer de veiligheidsgordel wordt losgemaakt.
–
W
anneer het bestuurdersportier wordt geopend.
►
Druk op
2-I I> of 4-OK om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden
en vervolgens het systeem opnieuw inschakelen
door sneller dan 30
km/h te rijden en 2-I I> of 4-OK
in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie door remmen tot stilstand is gebracht
en de auto door de verkeerssituatie niet binnen
3
seconden weer kan wegrijden, drukt u op 2-I I> of
trapt u het gaspedaal in om weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken en de bestuurder deze
opnieuw probeert in te schakelen, wordt de
melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" tijdelijk
weergegeven als opnieuw inschakelen niet
mogelijk is (er wordt niet aan de voorwaarden
voldaan).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 4-OK om de door de functie op het
instrumentenpaneel weergegeven snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op de
toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid veel verschilt van de huidige rijsnelheid, is een sterke
acceleratie of deceleratie voelbaar.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op omhoog/
omlaag om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder moet voldoende afstand houden tot
de voorligger.
Page 128 of 260

126
Rijden
– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het wegrijden van de auto op fietsers,
voetgangers of dieren. Deze worden niet
door het systeem gedetecteerd.
De bestuurder moet op de omgeving letten.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
– Voetgangers, fietsers, dieren.
– Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden
► Trap het gaspedaal in. Het systeem wordt
onderbroken zolang de auto accelereert. Wanneer
het gaspedaal wordt losgelaten, knippert de
ingestelde snelheid als de huidige rijsnelheid hoger
is dan de ingestelde snelheid.
Selectie van het systeem ongedaan maken
► Druk herhaaldelijk op 1-ASSIST totdat de
OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de selectie van de
modus Snelheidsregelaar ongedaan gemaakt. De
miniweergave voor Rijhulpsystemen verdwijnt.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwingen kan
afwijken.
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar is onderbroken,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar actief, voertuig
gedetecteerd.
(groen) / (groen)
Snelheidsregelaar is onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(groen) / (grijs)
(oranje) " Neem controle over de auto over"
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
(rood) " Neem controle over de auto over"
►
Neem onmiddellijk de controle over de auto
over: het systeem kan niet correct reageren op de
huidige rijsituatie.
" Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
Het systeem heeft de auto volledig
tot stilstand gebracht.
(groen) / (groen)
Binnen 3 seconden rijdt de auto weer geleidelijk en
automatisch weg.
Na meer dan 3 seconden stilstaan moet de
bestuurder gas geven of op 2-I I> drukken om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt
de elektrische parkeerrem automatisch na
ongeveer 5 minuten aangetrokken.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat gelden de volgende aanbevelingen:
–
De bestuurder mag de auto niet verlaten.
–
De bagageruimte mag niet worden geopend.