– Wanneer de buitentemperatuur
plotseling verandert (bijvoorbeeld
bij het in- of uitrijden van een
garage of tunnel)
• Wanneer -- of E wordt weergegeven,
zit er mogelijk een storing in het
systeem. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Hybridesysteemindicator/toerenteller
De informatie op het display die wordt
geselecteerd via “HUD Driving Support”
(rijondersteuning HUD) op het scherm
wordt weergegeven. (→Blz. 169)
Hybridesysteemindicator
ALaadgebied
BHybride eco-gebied
CEco-gebied
DPower-gebied
Er wordt dezelfde informatie
weergegeven als op het
multi-informatiedisplay
(hybridesysteemindicator).
Zie blz. 154 voor meer informatie.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in
omwentelingen per minuut.
3.1.5 Energiemonitor/
verbruiksscherm
U kunt de status van uw auto zien op het
multi-informatiedisplay en op het scherm
van het audiosysteem
*(indien aanwezig).
*Navigatiesysteem of multimediasysteem
Systeemonderdelen
AScherm audiosysteem (indien
aanwezig)
BMulti-informatiedisplay
CBedieningstoetsen
instrumentenpaneel (→blz. 157)
Energiemonitor
De energiemonitor kan worden gebruikt
om de rijstatus van de auto, de
bedrijfsstatus van het hybridesysteem en
de energieregeneratiestatus te
controleren.
Weergave
Multi-informatiedisplay
Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel op het stuurwiel,
selecteer
en druk vervolgens opofom de energiemonitor weer te
geven.
Scherm audiosysteem (zonder
navigatiefunctie)
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3.1 Instrumentenpaneel
171
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Als een ander scherm dan
“Energiemonitor” wordt
weergegeven, selecteert u “Energie”.
Scherm audiosysteem (met
navigatiefunctie)
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3. Selecteer ECO op het scherm
“Informatie”.
Als een ander scherm dan
“Energiemonitor” wordt
weergegeven, selecteert u “Energie”.
Het display aflezen
De pijlen verschijnen overeenkomstig de
energiestroom. Wanneer er geen
energiestroom is, worden er geen pijlen
weergegeven.
De kleur van de pijlen wijzigt als volgt:
Groen: Als het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt geregenereerd of
opgeladen.
Geel: Als het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt gebruikt.
Rood: Als de benzinemotor wordt
gebruikt.
Multi-informatiedisplay
In de afbeelding worden alle pijlen ter
illustratie weergegeven. De
daadwerkelijke weergave is afhankelijk
van de omstandigheden.
ABenzinemotor
BBatterijpakket (tractiebatterij)
CBanden voor
DBanden achter
Scherm audiosysteem (behalve tijdens
laden)
In de afbeelding worden alle pijlen ter
illustratie weergegeven. De
daadwerkelijke weergave is afhankelijk
van de omstandigheden.
ABenzinemotor
BElektromotor voor (tractiemotor)
CBatterijpakket (tractiebatterij)
DElektromotor achter (tractiemotor)
EBanden voor
FBanden achter
Scherm audiosysteem (tijdens laden)
In de afbeelding worden alle pijlen ter
illustratie weergegeven. De
daadwerkelijke weergave is afhankelijk
van de omstandigheden.
ABenzinemotor
BElektromotor voor (tractiemotor)
CAirconditioningsysteem in werking*
DLaadstekker
3.1 Instrumentenpaneel
172
EAccessoireaansluiting*(220 V AC)
FBatterijpakket (tractiebatterij)
*De iconen worden weergegeven als het
airconditioningsysteem in werking is
en/of de accessoireaansluiting wordt
gebruikt.
Scherm audiosysteem (beginscherm)
In de afbeelding worden alle pijlen ter
illustratie weergegeven. De
daadwerkelijke weergave is afhankelijk
van de omstandigheden.
ABenzinemotor
BBatterijpakket (tractiebatterij)
CWiel
Kleur van het batterijpakket
(tractiebatterij) op het display
Het is groen wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen en geel
wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt gebruikt.
Waarschuwing ladingstoestand
batterijpakket (tractiebatterij)
• De zoemer klinkt met tussenpozen als
het batterijpakket (tractiebatterij)
ongeladen blijft als de selectiehendel
in stand N staat of als de resterende
lading onder een vastgesteld niveau
daalt. Als de ladingstoestand nog
verder daalt, klinkt de zoemer continu.• Volg de aanwijzingen die worden
weergegeven op het scherm om het
probleem te verhelpen als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en er een zoemer
klinkt.
Kleur van de benzinemotor op het
scherm van het audiosysteem
Hij is blauw wanneer de motor
warmdraait en wordt rood wanneer het
warmdraaien is voltooid.
Het vermogen van het hybridesysteem
wordt mogelijk beperkt wanneer de
benzinemotor blauw wordt
weergegeven.
Verbruik
Weergave
Audiosysteem zonder navigatiefunctie
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3. Selecteer “Ritinformatie” of
“Geschiedenis”
Audiosysteem met navigatiefunctie
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Info” op het scherm
“Menu”.
3. Selecteer ECO op het scherm
“Informatie”.
4. Selecteer “Ritinformatie” of
“Geschiedenis”
3.1 Instrumentenpaneel
173
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de
sleutel
• Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet
bloot aan sterke schokken en buig ze
niet.
• Stel de sleutels niet langdurig bloot
aan hoge temperaturen.
• Voorkom dat de sleutels nat worden
en reinig ze niet in een ultrasoon
reinigingsbad of iets dergelijks.
• Bevestig geen metaalhoudende of
magnetische voorwerpen aan de
sleutels en houd de sleutels uit de
buurt van dergelijke voorwerpen.
• Haal de sleutels niet uit elkaar.
• Plak geen stickers o.i.d. op het
oppervlak van de elektronische
sleutel.
• Houd de sleutels uit de buurt van
apparaten die magnetische velden
opwekken, bijvoorbeeld
televisietoestellen, audiosystemen en
inductiekookplaten.
• Houd de sleutels uit de buurt van
medische apparatuur, zoals
laagfrequente therapeutische
apparatuur en medische apparatuur
waarbij gebruik wordt gemaakt van
microgolven, en zorg ervoor dat u pas
medische zorg krijgt als u geen
sleutels bij u draagt.
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten
minste 10 cm uit de buurt van
ingeschakelde elektrische apparaten.
Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich
minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de
correcte werking van de sleutel
hinderen.
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
→Blz. 500
OPMERKING(Vervolgd)
Wanneer u een elektronische sleutel
verliest
→Blz. 499
Afstandsbediening
De elektronische sleutels zijn voorzien
van de volgende afstandsbediening:
AVergrendelen van alle portieren
(→blz. 182)
BSluiten van de zijruiten*1en het
panoramadak*1, 2(→blz. 182)
COntgrendelen van alle portieren
(→blz. 182)
DOpenen van de zijruiten*1en het
panoramadak*1, 2(→blz. 182)
EOpenen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep*2(→blz. 190)
FBediening van de op afstand
bedienbare airconditioning
(→blz. 380)
*1Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*2Indien aanwezig
4.1 Informatie over sleutels
180
• Wanneer de elektronische sleutel
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt
– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er in de buurt gebruik wordt
gemaakt van een andere sleutel met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzendt)
• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of
andere draadloze
communicatiemiddelen
– Een andere elektronische sleutel of
afstandsbediening die radiogolven
uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Wanneer de auto op een
parkeerplaats voor betaald parkeren
staat waar radiogolven worden
verzonden.
Vergrendel/ontgrendel de portieren op
een van de volgende manieren als de
portieren niet vergrendeld/ontgrendeld
kunnen worden met het Smart
entry-systeem met startknop:
• Houd de elektronische sleutel dicht bij
een van de voorportiergrepen en
activeer de instapfunctie.• Bedien de afstandsbediening. Gebruik
de mechanische sleutel als de
portieren niet kunnen worden
vergrendeld/ontgrendeld met de
bovenstaande methoden. (→Blz. 181)
Raadpleeg blz. 501 als het
hybridesysteem niet kan worden
gestart met het Smart entry-systeem
met startknop.
Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, op de bagageafdekking,
op de vloer of in een portiervak of
het dashboardkastje wanneer het
hybridesysteem wordt gestart of de
stand van het contact wordt
gewijzigd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden vergrendeld
of ontgrendeld via de portieren die de
elektronische sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
203
4
Voordat u gaat rijden
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Het hybridesysteem stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft.
Laat de selectiehendel los wanneer u
op de startknop drukt.
5. Laat het rempedaal los en controleer
of ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) niet
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Uitschakelen van het hybridesysteem
in noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
hybridesysteem tijdens het rijden
wilt stoppen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 460) Raak de
startknop echter tijdens het rijden
niet aan, behalve in geval van nood.
Door het uitschakelen van het
hybridesysteem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer, waardoor het sturen zwaarder
zal gaan dan normaal voordat u de
auto tot stilstand brengt. Dit is
afhankelijk van de resterende lading
in de 12V-accu en de
gebruiksomstandigheden. Zet in dat
geval de auto aan de kant zodra dit
veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Zet om het hybridesysteem opnieuw
te starten nadat dit ten gevolge van
een noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld de selectiehendel in
stand N en druk de startknop kort en
stevig in.Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
1. UIT
*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2. ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
ACCESSORY (stand ACC) wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
3. AAN
Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt.
IGNITION ON (contact AAN) wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven.
*Als de selectiehendel niet in stand P
staat en het hybridesysteem wordt
uitgezet, blijft het contact AAN staan en
gaat het niet UIT.
Auto power off-functie
• Als het contact langer dan 20 minuten
in stand ACC of AAN staat
5.2 Rijprocedures
249
5
Rijden
indicator in de buitenspiegel aan die
zijde branden. Als de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
RCTA-functie: Wanneer een auto
wordt gesignaleerd die van rechts of
links achter nadert, gaan de
indicatoren in beide buitenspiegels
knipperen.
CWeergave monitorscherm (alleen
RCTA)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, wordt het RCTA-icoon
(→blz. 335) voor de desbetreffende
zijde weergegeven.
DControlelampje BSM OFF/
controlelampje RCTA OFF
Wanneer de Blind Spot Monitor wordt
uitgeschakeld, gaat het
controlelampje BSM OFF branden.
Wanneer de RCTA wordt
uitgeschakeld, gaat het
controlelampje RCTA OFF branden.
ERCTA-zoemer (alleen RCTA)
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, klinkt er een zoemer
vanachter de achterstoel.
In-/uitschakelen van de
BSM-functie/RCTA-functie
De BSM-functie en de RCTA kunnen
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 163)
De BSM-functie/RCTA wordt automatisch
ingeschakeld telkens wanneer het
contact AAN wordt gezet.Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Hoorbaarheid van de RCTA-zoemer
De RCTA-zoemer komt mogelijk moeilijk
boven harde geluiden uit, zoals wanneer
het volume van het audiosysteem hoog
staat.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable.” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) of “RCTA Unavailable”
(RCTA niet beschikbaar) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De sensorspanning is niet in orde of
water, sneeuw, modder, enz. hopen zich
mogelijk op in de buurt rondom de sensor
in de achterbumper. (→Blz. 332)
Wanneer het water, de sneeuw, de
modder, enz. rondom de sensor wordt
verwijderd, moet het systeem weer
normaal gaan werken. Ook werkt
mogelijk de sensor niet normaal bij
extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
BSM. Laat auto bij dealer controleren)
of “RCTA Malfunction Visit Your Dealer”
(Storing RCTA. Laat auto bij dealer
controleren) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 163)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
318
Display (scherm audiosysteem)
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het scherm
van het navigatiesysteem (indien
aanwezig) of het scherm van het
multimediasysteem (indien aanwezig)
overeenkomstig de positie van en de
afstand tot het object.
• Wanneer de Toyota Parking
Assist-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
Bij detectie van een obstakel
verschijnt er in de bovenhoek van het
scherm een vereenvoudigde
weergave.
• Wanneer de Panoramic View
Monitor-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
Panoramabeeld
Er wordt een afbeelding weergegeven
wanneer de Panoramic View Monitor
wordt weergegeven.Behalve panoramabeeld
Bij detectie van een obstakel verschijnt
er in de bovenhoek van het scherm een
vereenvoudigde weergave.
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
De Toyota Parking Assist-sensor kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 163)
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 148) op het
multi-informatiedisplay branden.
Als u het systeem weer wilt inschakelen,
selecteer dan
op het multi-
informatiedisplay, selecteeren zet
het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld, zelfs als het
contact AAN wordt gezet nadat dit UIT
was gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
340