Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de toestand
weer normaal is, zal het systeem weer
normaal werken.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat hetobject binnen 25 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
342
OPMERKING(Vervolgd)
Voorkomen van beschadiging van
lederen bekleding
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
beschadiging en vroegtijdige slijtage
van lederen bekleding te voorkomen:
• Verwijder stof en vuil onmiddellijk van
de bekleding.
• Stel de auto niet langdurig bloot aan
direct zonlicht. Parkeer uw auto in de
schaduw, vooral bij warm weer.
• Leg geen vinyl of plastic voorwerpen
of artikelen die was bevatten op de
bekleding, aangezien ze bij hoge
temperaturen in het interieur mogelijk
aan het leer vast blijven kleven.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet
met water. Water dat in contact komt
met elektrische onderdelen boven of
onder de vloerbedekking, kan schade
aan de verschillende systemen van de
auto veroorzaken, bijvoorbeeld aan het
audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
Bij het reinigen van de binnenzijde van
de voorruit (auto's met Toyota Safety
Sense)
Zorg ervoor dat er geen glasreiniger op
de lens terechtkomt. Raak de lens ook
niet aan. (→Blz. 271)
Schoonmaken van de binnenzijde van
de achterruit
• Gebruik geen ruitenreiniger om de
achterruit schoon te maken. Anders
kunnen de verwarmingsdraden
beschadigd raken. Veeg de ruit
voorzichtig schoon met een doek en
lauw water. Maak de ruit in horizontale
richting schoon, evenwijdig aan de
verwarmingsdraden.
• Voorkom beschadiging van de
verwarmingsdraden.
Schoonmaken van lederen bekleding
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger.• Veeg overtollig vuil en stof weg met
een zachte doek die is bevochtigd met
een verdund reinigingsmiddel.
Gebruik sop met ongeveer 5%
wolreinigingsmiddel.
• Verwijder alle sporen van het
reinigingsmiddel grondig met een
schone, vochtige doek.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek. Laat de lederen bekleding
drogen in een geventileerde ruimte in
de schaduw.
Onderhoud van lederen bekleding
Om het interieur in een goede conditie te
houden, raadt Toyota u aan het ten
minste twee keer per jaar schoon te
maken.
Schoonmaken van kunstleder
• Verwijder vuil en stof met een
stofzuiger.
• Verwijder het met een zachte vochtige
doek met ongeveer 1%
reinigingsmiddel.
• Verwijder alle sporen van het
reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
7.2 Onderhoud
7.2.1 Onderhoud en reparatie
Om veilig en zuinig te kunnen rijden is het
van essentieel belang dat uw auto goed
verzorgd en onderhouden wordt. Toyota
raadt het onderstaande onderhoud aan.
Waar naar toe voor goed onderhoud?
Om uw auto in de best mogelijke staat te
houden, raadt Toyota u aan om alle
onderhoudswerkzaamheden, inspecties
en reparaties te laten uitvoeren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Laat door de garantie
gedekte reparaties en
servicewerkzaamheden uitvoeren door
7.1 Onderhoud en verzorging
410
Waarschuwingszoemer
De zoemer is in sommige gevallen niet
hoorbaar, zoals in een luidruchtige
omgeving of wanneer het volume van de
audio hoog staat.
Detectiesensor voorpassagier,
controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
• Als er bagage wordt geplaatst op de
passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en
de waarschuwingszoemer laten
klinken, ook al zit er niemand op de
passagiersstoel.
• Als er op de stoel een kussen wordt
geplaatst, werkt de sensor wellicht
niet goed, waardoor ook het
waarschuwingslampje niet goed
werkt.
Als het motorcontrolelampje tijdens
het rijden gaat branden
Het motorcontrolelampje gaat branden
als de brandstoftank volledig leeg raakt.
Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje
gaat na enkele ritten weer uit.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het motorcontrolelampje
niet uitgaat.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Als de spanning van de 12V-accu laag is
of tijdelijk daalt, kan het
waarschuwingslampje van de
elektrische stuurbekrachtiging gaan
branden en kan er een
waarschuwingszoemer klinken.
De werking van de airconditioning, enz.
wordt dan mogelijk gedeeltelijk beperkt
om het energieverbruik van de 12V-accu
te verlagen.Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Controleer het uiterlijk van de banden
om na te gaan of er een band lek is.
Als een band lek is:→blz. 478, blz. 489
Als geen van de banden lek is:
Zet het contact UIT en vervolgens AAN.
Controleer of het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gaat branden of
knipperen.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knippert en vervolgens blijft
branden
Er kan een storing aanwezig zijn in het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
1. Controleer de bandenspanning voor
iedere band nadat de banden
voldoende zijn afgekoeld en breng de
banden op de voorgeschreven
spanning.
2. Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat,
controleer dan of de bandenspanning
voor iedere band in orde is en voer de
initialisatie uit. (→Blz. 428)
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak, zoals het
onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde
bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat
geval zal het waarschuwingslampje na
een paar minuten uitgaan als de banden
weer op de juiste spanning gebracht zijn.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
472
ASpeciale hulpstartaansluiting (uw
auto)
BPluspool (+) accu (tweede auto)
CMinpool (-) accu (tweede auto)
DStevig, niet-bewegend,
niet-gelakt metalen punt, ver weg van
de hulpstartaansluiting en
bewegende delen, zoals aangegeven
in de afbeelding.
5. Start de motor van de tweede auto.
Verhoog het motortoerental iets en
laat de motor gedurende ongeveer
5 minuten met het verhoogde
toerental draaien om de 12V-accu van
uw auto op te laden.
6. Open en sluit een van de portieren
terwijl het contact UIT staat.
7. Laat de motor van de tweede auto
met een iets verhoogd toerental
draaien en start het hybridesysteem
van uw auto door het contact AAN te
zetten.
8. Controleer of het controlelampje
READY gaat branden. Neem als het
controlelampje niet gaat branden
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
9. Verwijder de startkabels als het
hybridesysteem gestart is in exact de
omgekeerde volgorde van aansluiten.10. Sluit het deksel van de speciale
hulpstartaansluiting en plaats het
deksel van de zekeringenkast weer in
de oorspronkelijke positie.
Laat, nadat het hybridesysteem is
gestart, de auto zo snel mogelijk nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Starten van het hybridesysteem
wanneer de 12V-accu ontladen is
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart door de auto aan te duwen.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet de koplampen en het
audiosysteem uit als het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
• Schakel niet-noodzakelijke
elektrische verbruikers uit als er
gedurende langere tijd met lage
snelheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een file.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
503
8
Bij problemen
Laadsysteem (→blz. 108, blz. 111)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
“Charging Current” (oplaad-
stroom)MAX8A
–O–
16 A*
“Battery Heater” (batterijver-
warming)Aan Uit – O –
“Battery Cooler” (batterijkoe-
ler)Aan Uit – O –
*Alleen auto's met 6,6 kW tractiebatterijlader
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 151, blz. 156)
Functie*1StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Taal*2“English” (Engels) Behalve Engels*3–O–
Eenheden
*2km (liter/100 km,
kWh/100 km)km (km/liter, km/
kWh)
–O–
mijlen (MPG, mijlen/
kWh)
*4
Weergave snelheidsmeter Analoog Digitaal – O –
EV-controlelampje Aan Uit – O –
“ECO Guidance” (ECO advies) Aan Uit – O –
“Fuel Economy” (brandstof-
verbruik)“Total Average” (to-
taalgem.)“Trip Average” (reis-
gemid.)
–O–
“Tank Average”
(gem. verbr.)
“Power Consumption”
(stroomverbruik)“Total Average” (to-
taalgem.)“Trip Average” (reis-
gemid.)–O–
Audiosysteemgekoppeld dis-
playAan Uit – O –
Energiemonitor Aan Uit – O –
Display AWD-systeem Aan Uit – O –
Type rij-informatie Trip (rit) Total (totaal) – O –
Rij-informatie-items (eerste
item)AfstandGemiddelde rijsnel-
heid
–O–
Totale tijd
Rij-informatie-items (tweede
item)Totale tijdGemiddelde rijsnel-
heid
–O–
Afstand
“Closing Display” (eind-
scherm)“Drive Info” (rij-
informatie)“Eco Score”
–O–
“Charging Schedule”
(oplaadschema)
Pop-updisplay Aan Uit – O –
Kalendar
*5–––O–
Multi-informatiedisplay uit Uit Aan – O –
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
521
9
Voertuigspecificaties
Functie*1StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Herinneringsfunctie achter-
stoelAan Uit – O –
Comfortvoorzieningen (sug-
gestiefunctie)AanAan (bij stilstaande
auto)
O–O
Uit
*1Voor meer informatie over elke functie:→blz. 163
*2De standaardinstelling verschilt per land.
*3De beschikbare talen kunnen per regio verschillend zijn.
*4Indien aanwezig
*5Dit kan alleen worden ingesteld als GPS-kalibratie van de klok is uitgeschakeld in de
instellingen van het multimediasysteem.
Multi-informatiedisplay
*1(→blz. 167)
Functie*2StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Head-up display Aan Uit – O –
Informatie van instrumenten-
paneelHybridesysteemin-
dicatorToerenteller
–O–
Geen inhoud
Routebegeleiding naar
bestemming/straatnaam
*1Aan Uit – O –
Weergave informatie onder-
steunend systeemAan Uit – O –
Kompas
*1Aan Uit – O –
Status bediening audiosys-
teem
*1Aan Uit – O –
*1Indien aanwezig
*2Voor meer informatie over elke functie:→blz. 168
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
522
Pasjeshouder (auto's met rechtse
besturing)...............389
Plaats van de
opbergmogelijkheden........386
Voorzieningen in de
bagageruimte.............390
Gebruik van de overige voorzieningen
in het interieur..............393
Accessoireaansluiting........394
Armsteun...............402
Draadloze lader (indien
aanwezig)...............396
Handgrepen..............402
Kledinghaakjes............403
Make-upspiegels...........393
Overige voorzieningen in het
interieur................393
Uitneembare asbak (indien
aanwezig)...............393
USB-laadaansluitingen type C . . .395
Zonnekleppen.............393
I
Informatie over sleutels........178
Afstandsbediening..........180
Gebruik van de mechanische
sleutel.................181
Sleutels.................178
Soorten sleutels...........178
Initialisatie................531
Overzicht van te initialiseren
onderdelen..............531
Te initialiseren onderdelen.....531
Instrumentenpaneel..........146
Aan audiosysteem gekoppelde
weergave................161
Afstellen van de klok.........156
Comfortvoorzieningen
(suggestiefunctie)..........166
Controlelampjes...........148
De weergave wijzigen........157
Energiemonitor............171
Energiemonitor/
verbruiksscherm...........171
Gebruik van de toets ODO TRIP . .156
Gebruik van het head-up display. .168
Head-up display*...........167Hybridesysteemindicator/
toerenteller..............171
Informatie ondersteunend
systeem/aan navigatiesysteem
gekoppelde displayzone (indien
aanwezig)...............169
Informatie op display........156
Instrumentenpaneel.........146
Menu-iconen.............157
Meters en tellers...........151
Multi-informatiedisplay.......156
Pop-updisplay.............170
Systeemonderdelen......167
,171
Verbruik................173
Waarschuwingslampjes.......147
Waarschuwingslampjes en
controlelampjes............146
Weergave informatie ondersteunend
systeem................161
Weergave instellingen........163
Weergave instrumentenpaneel . .151
Weergave rij-informatie.......158
Weergave voertuiginformatie . . .162
Weergave
waarschuwingsmelding.......166
L
Laden....................90
Aarden (AC-laadkabel Mode 2)....96
AC-laadkabel*.............92
Als de laadschemafunctie niet
normaal werkt.............138
Als er een laadgerelateerde melding
wordt weergegeven.........140
Bekijken van informatie met
betrekking tot het laden.......114
Bijlage (AC-laadkabel Mode 2) . . .101
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende.............115
Controlelampjes CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
(AC-laadkabel modus 2)........97
Controleren en onderhouden van de
AC-laadkabel.............100
Controleren van de AC-laadkabel .116
De namen van alle onderdelen van de
AC-laadkabel..............94
Trefwoordenlijst
595
Trefwoordenlijst