Page 145 of 292

143
Rijden
6dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen aan het
stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het
systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer
de middenstreep ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot de
auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie verhinderen door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijv. bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Maar als de Dodehoekbewaking is ingeschakeld
en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen terwijl
er een ander voertuig in de dode hoek wordt
gedetecteerd, voert het systeem ondanks het
inschakelen van de richtingaanwijzers toch een
koerscorrectie uit.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Dodehoekbewaking.
Als het systeem detecteert dat de bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast
heeft, onderbreekt het systeem deze correctie. Er
wordt een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder erop te attenderen dat hij de controle
over de auto moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle benodigde informatie op het instrumentenpaneel \
moet u eerst de weergavemodus "Rijden" selecteren.
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijk\
en.
Status functie Controlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
OFF
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
Page 146 of 292

144
Rijden
Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
Snelheid lager dan 70
km/h.
– Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
– ASR- / DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP.
–
"Sportieve" rijstijl.
ON
(grijs)
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet
(bijvoorbeeld: detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij
de auto geleverde) noodreservewiel).
ON
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70
km/u.
ON
(oranje) / (groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de
rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
– De snelheid is lager dan 70 km/h of hoger dan
180 km/h.
– Aansluiten stekker op een aanhanger.
– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
– Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
– Rijden over rijstrookmarkering.
Page 147 of 292

145
Rijden
6Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(oranje) / (groen)
" Leg uw handen weer op
het stuurwiel" –
Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de
bestuurder het stuurwiel enkele seconden heeft losgelaten,
onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer
over te laten aan de bestuurder.
– T ijdens het corrigeren van de baan bepaalt het systeem
dat de correctie niet voldoende is; de bestuurder wordt
gewaarschuwd dat hij of zij de baan zelf verder moet
corrigeren.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er
snel na elkaar meerdere correcties worden uitgevoerd. De
waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden weergegeven
totdat de bestuurder reageert.
Deze melding kan ook worden weergegeven als u uw handen
op het stuurwiel hebt.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 70
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek en
de wegrand (bijvoorbeeld schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.).
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
Page 148 of 292

146
Rijden
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk
moment uit- of inschakelen.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dodehoekbewaking
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, gaat er een waarschuwingslampje
branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam
een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van de auto moet tussen 12
en
140
km/h (uitvoeringen zonder Park Assist of Full
Park Assist) of tussen 30 en 140 km/h (uitvoeringen
met Park Assist of Full Park Assist) liggen.
– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.
– Het verkeer stroomt vloeiend door.
– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
Page 149 of 292

147
Rijden
6Park Assist) of tussen 30 en 140 km/h (uitvoeringen
met Park Assist of Full Park Assist) liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25
km/h is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
–
W
anneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
–
Bij tegemoetkomende voertuigen.
–
Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.
–
Bij het inhalen of ingehaald worden door een
erg lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus)
dat wordt gedetecteerd in een dode hoek aan de
achterzijde en dat tegelijkertijd aanwezig is in het
gezichtsveld van de bestuurder.
–
Bij een snelle inhaalmanoeuvre.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
W
anneer de functie Park Assist of Full Park
Assist
wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals regen, hagel) werkt het systeem
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Actieve dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden van
het verklikkerlampje in de buitenspiegel aan
de betreffende zijde, geeft het Active Lane
Departure Warning System bij het overschrijden
van een rijstrookmarkering met ingeschakelde
richtingaanwijzers een rukje aan het stuurwiel om u
Page 150 of 292

148
Rijden
te helpen een aanrijding met het voertuig in de dode
hoek te voorkomen.
Dit systeem is een combinatie van de functies
Active Lane Departure Warning System en
Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 70 en 140 km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het rijden
op autowegen en snelwegen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Active Lane Departure Warning
System en de Dodehoekbewaking.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijv. voetganger, voertuig, boom, hek) met de hulp
van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het
systeem te activeren (bevestigd door een
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Dit systeem signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de sensoren
die zich in de baan van de auto, zoals bepaald door
de stand van het stuurwiel, bevinden.
In het weergegeven voorbeeld worden, afhankelijk
van de uitvoering, alleen de obstakels die zich in het
gestreepte gebied bevinden door het geluidssignaal
gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt,
wordt het venster geopend waarop u het volume
van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Page 151 of 292

149
Rijden
6Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die
aan het begin van de manoeuvre worden
gedetecteerd, kunnen ten onrechte worden
weergegeven, terwijl bewegende obstakels langs
de auto niet worden weergegeven als ze in een
eerder stadium niet zijn geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre worden geregistreerd, worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt afgezet.
Uitschakelen/inschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functies Park Assist en Full Park Assist bezig zijn
om de beschikbare ruimte van een parkeerplaats te
meten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Park Assist of Full Park Assist.
Als de auto wordt gestart, worden meldingen, symbolen en geluidssignalen
pas weergegeven als het touchscreen is
opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt,
dan gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Page 152 of 292

150
Rijden
Visiopark 1 - Visiopark 2
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee
camera’s bij Visiopark 2.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s)
wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave. –
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
►
Druk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
►
Selecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave".
• "180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto. Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het zijn dat
het beeld van bovenaf niet wordt weergegeven. Als
het systeem wordt geactiveerd wanneer de auto
al is verplaatst, kan het beeld van bovenaf volledig
worden weergegeven.
Visiopark 1
Beeld achterzijde
U activeert de camera bij de kentekenplaatverlichting
door de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
10 km/h,
– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.