Page 73 of 292

71
Ergonomie en comfort
3De bagageruimte heeft vier sjorogen om de bagage
met verschillende typen bagagenetten op zijn plaats
te houden.
Bij de SW zijn twee van de sjorogen op een vaste
positie bevestigd en zijn de twee andere sjorogen
verplaatsbaar in rails.
Neem voor meer informatie over de diverse netten
contact op met het PEUGEOT-netwerk.
Verplaatsen van een van de verplaatsbare sjorogen:
► Houd de knop ingedrukt en verschuif het sjoroog
in de rail.
►
Laat de knop los om het sjoroog te vergrendelen
wanneer dit zich in de gewenste positie bevindt.
Verwijderen of aanbrengen van een van de
verplaatsbare sjorogen:
►
V
erplaats het sjoroog naar een langwerpige
uitsparing van de rail.
►
Neem de montagerichting in acht: het sjoroog
moet verticaal naar de buitenzijde van de auto zijn
gericht.
Verwar de sjorogen niet met de tassenhaken of de Top
Tether-bevestigingen.
Opbergbak
Berline
SW
► T il de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
–
Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
–
Een reservewiel met gereedschapsset.
–
De laadkabel voor de tractiebatterij (plug-in
hybride).
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden zodra de
achterklep wordt geopend en gaat automatisch uit
zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt, hangt
af van de situatie:
–
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
–
In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
–
Bij draaiende motor: onbeperkt.
Page 74 of 292

72
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen voorzien van koplampen
met Full LED-technologie wordt het bereik van
de lichtbundel van de dimlichten automatisch
vergroot bij een rijsnelheid van 110
km/u en
hoger.
"Peugeot Adaptive LED Technology" Met de Full LED 3D-achterlichten wordt de
lichtsterkte automatisch aangepast zodat u dag
en nacht optimaal zichtbaar bent.
Overschakelen van dim- naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de parkeerlichten
zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de lichtschakelaar naar u toe
te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit waarschuwingslampje permanent branden,
wordt er een melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functies in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld ("AUTO"), blijven de mistlampen en
het dimlicht branden.
Het inschakelen van de mistverlichting is verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval
(de regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve de
dimlichten als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren, draai
de ring in de stand AUTO en vervolgens in de
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-modus).
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland Auto's met halogeenkoplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waar het verkeer aan de andere kant van
de weg rijdt, moeten de dimlichten worden
afgesteld om te voorkomen dat tegemoetkomend
Page 75 of 292

73
Verlichting en zicht
4Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-modus).
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland Auto's met halogeenkoplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waar het verkeer aan de andere kant van
de weg rijdt, moeten de dimlichten worden
afgesteld om te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind. Neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dagrijverlichting/
Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van de
auto gaan automatisch branden wanneer de motor
wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
–
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand "
AUTO"
bij voldoende omgevingslicht).
–
Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand "
AUTO" bij
weinig omgevingslicht of in stand "Parkeerlicht" of
"Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van
meer dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
betreffende richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Parkeerlichten
(Afhankelijk van de uitvoering)
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het
inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van
het verkeer.
►
Binnen één minuut na het afzetten van het
contact moet u de lichtschakelaar omhoog of
omlaag zetten, afhankelijk van de zijde van het
verkeer (wanneer u rechts parkeert, moet u de
lichtschakelaar bijvoorbeeld omlaag zetten om de
verlichting links in te schakelen).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
►
Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om
de parkeerlichten uit te schakelen.
Page 76 of 292

74
Verlichting en zicht
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatige verstelling van de
halogeenkoplampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de
bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Automatische verstelling
van de koplampen met Full
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Raak koplampen met Full LED-technologie niet aan - gevaar van elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of nadat de
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen- / lichtsensor gaat de verlichting van de auto branden en gaat
dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en /
of een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen- / lichtsensor ten onrechte voldoende licht
waarnemen. De verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan en ervoor zorgen dat de regen- / lichtsensor
niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
" Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat, wordt het dimlicht bij weinig
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra u
het contact uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen / uitschakelen en de duur van de "follow me
home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting / Auto op het touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Page 77 of 292

75
Verlichting en zicht
4Follow me home- en
instapverlichting
"Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat, wordt het dimlicht bij weinig
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra u
het contact uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen / uitschakelen en de duur van de "follow me
home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting
/ Auto op het touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Instapverlichting
Als de auto wordt ontgrendeld bij een geringe
lichtsterkte en de functies Automatisch inschakelen
van de koplampen is geactiveerd, schakelt dit
systeem automatisch het volgende in:
–
Buiten: parkeerlichten, dimlichten en
instapverlichting buitenspiegels.
–
Binnen: plafonniers en verlichting beenruimte.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de duur van de instapverlichting instellen in het
menu Rijverlichting/ Auto van het touchscreen.
Instapverlichting
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch
ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
Page 78 of 292

76
Verlichting en zicht
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
van de auto liggen omdat de camera daardoor
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht-
en verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden: deze controlelampjes gaan
op het instrumentenpaneel branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en / of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet
mogelijk is:
– De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden. De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of het systeem
omstandigheden met slecht zicht detecteert (zoals
mist, zware regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
►
Schakel de koplampen handmatig tussen
dimlicht en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Statische bochtverlichting
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt
deze functie ervoor dat de binnenkant van de bocht
met leds wordt verlicht.
De snelheid van de auto moet lager zijn dan
90 km/h.
Deze functie is alleen beschikbaar bij koplampen
met "Full LED"-technologie.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een bepaalde
stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
– bij een geringe stuuruitslag.
– bij snelheden boven 90 km/h,
– als de achteruit is ingeschakeld.
Page 79 of 292

77
Verlichting en zicht
4Statische bochtverlichting
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt
deze functie ervoor dat de binnenkant van de bocht
met leds wordt verlicht.
De snelheid van de auto moet lager zijn dan
90 km/h.
Deze functie is alleen beschikbaar bij koplampen
met "Full LED"-technologie.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een bepaalde
stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 90
km/h,
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Night Vision
Het systeem identificeert en signaleert de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig
licht, met behulp van een infraroodcamera aan de
voorkant van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision" om
het beeld van de infraroodcamera constant op
het instrumentenpaneel weer te geven. Wanneer
er aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er
een waarschuwing gegeven bij een kans op een
aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Dit systeem is een rijhulpsysteem voor de bestuurder, maar de bestuurder moet te
allen tijde zijn of haar aandacht goed op het
verkeer blijven houden.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurverschillen onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs de
weg geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van het
Stop & Start-systeem.
–
Bij weinig licht met naar behoren werkend dimlicht
ingeschakeld. –
T
emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
Snelheid lager dan 160
km/u.
–
Detectie van dieren groter dan 0,5 meter
.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto van het touchscreen.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar (functie
"Nachtzicht” actief), gaat het verklikkerlampje grijs
branden.
Als aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat het verklikkerlampje groen
branden: de weergave op het instrumentenpaneel
(indien de functie "Nachtzicht" is geselecteerd) en de
activering van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan,
gaat het verklikkerlampje oranje branden: alleen de
weergave op het instrumentenpaneel is beschikbaar
(functie "Nachtzicht" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de dimlichten
niet zijn ingeschakeld, zijn de waarschuwingen niet
beschikbaar.
Page 80 of 292

78
Verlichting en zicht
Het detectiebereik van de camera ligt tussen 15 m
(voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk van het
zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij warme
objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op een aanrijding met een voetganger of
een dier waarneemt, geeft het een waarschuwing:
op het instrumentenpaneel wordt een van deze
symbolen weergegeven. Het betreffende silhouet
wordt rood omkaderd. Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
–
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist).
–
De camera wordt bedekt door sneeuw
, modder
of stof.
–
De camera is bekrast door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met draaiende
borstels.
–
Zeer hoge buitentemperatuur
.
–
Aan de top of de voet van een steile helling.
–
Op zeer bochtige wegen.
–
In een bocht.
–
Na een aanrijding waardoor de instellingen van de
camera verstoord zijn of de camera beschadigd is.
–
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet door
het PEUGEOT-dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van
de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera
niet bedekt raakt met modder, ijs of sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel oranje branden
en wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken.
U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)
Uitschakelen
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van
de auto lager is dan 5 km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h, wordt de oorspronkelijke wisfrequentie
(snel of normaal) weer aangehouden.