28Sleutels, portieren en ruitendetectiezones zijn, omdat anders de
handenvrije bediening van de
centrale vergrendeling niet werkt.
De werking van de centrale vergren‐
deling met de elektronische sleutel
wordt bevestigd door de alarmknip‐
perlichten. De alarmknipperlichten
knipperen één keer ter indicatie dat
de auto ontgrendeld is en één keer
gedurende 4 seconden ter indicatie
dat de auto vergrendeld is.
Als bij het vergrendelen een portier
open of onjuist gesloten is, vergren‐
delt en ontgrendelt de centrale
vergrendeling snel achter elkaar
zonder dat de alarmknipperlichten
knipperen.Ontgrendelen met elektronische
sleutel - handenvrije bediening
Druk op de knop op de buitenkruk van
een van de voorportieren om te
ontgrendelen en trek het aan de
hendel open.
Druk bij de achterdeuren op de knop
op de buitenkruk om te ontgrendelen
en trek deze aan de hendel open.
De auto ontgrendelt alleen wanneer
er ten minste 3 seconden zijn verstre‐
ken na het handenvrij vergrendelen.
Vergrendelen met elektronische
sleutel - handenvrije bediening
Druk op de knop op een van de
buitengrepen. Alle deuren en de
bagageruimte worden vergrendeld.
De auto vergrendelt alleen wanneer
er ten minste 3 seconden zijn verstre‐ ken na het handenvrij ontgrendelen.
Bagageruimte vergrendelen en
ontgrendelen met elektronische
sleutel - handenvrije bediening
Druk op de toets op de buitenkruk om
de achterdeuren (en de zijschuifdeu‐
ren) te vergrendelen of te ontgrende‐
len wanneer de elektronische sleutel
binnen bereik van de detectiezone
(ongeveer 1 m) is.
De achterdeuren (en de zijschuifdeu‐ ren) vergrendelen/ontgrendelen
alleen wanneer er ten minste
3 seconden zijn verstreken na de laat‐
ste keer indrukken van de toets.
Centrale vergrendelingstoets Vergrendelt of ontgrendelt de portie‐
ren en de bagageruimte vanuit het
interieur.
Sleutels, portieren en ruiten37Altijd eerst de linkerdeur, dan de rech‐
terdeur sluiten.9 Gevaar
Niet met geopende of op een kier
staande achterdeuren rijden, bijv.
bij het vervoer van omvangrijke
bagage, omdat er dan giftige,
onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐
loos raken en zelfs sterven.
Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
De portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle deuren gesloten
zijn.
Let op
Het vergrendelingssysteem kan niet
worden geactiveerd als de alarm‐
knipperlichten of stadslichten zijn
ingeschakeld.
Vergrendelen en ontgrendelen is niet mogelijk met de centrale vergrende‐
lingstoets.
Bediening met handzender met
2 toetsen en 3 toetsen
Activering
Binnen 3 seconden e tweemaal
indrukken.
Alarmknipperlichten knipperen
vijf keer ter bevestiging.
Deactivering
Ontgrendel de portieren door op de
handzender op c te drukken.
38Sleutels, portieren en ruitenWerking elektronisch
sleutelsysteem
De werking wordt bevestigd door de
alarmknipperlichten.
Activering
Voor handenvrije bediening moet de
elektronische sleutel buiten de auto
zijn, binnen een bereik van ongeveer
1 m van de voorportieren of de baga‐
geruimte.
Druk tweemaal op de knop op een
van de buitenkrukken.
Deactivering
Ontgrendel de deuren door op de
knop op een van de buitenkrukken te drukken.
Handenvrije bediening wordt automa‐
tisch gedeactiveerd wanneer de
centrale vergrendelingstoets e wordt
ingedrukt. Start de motor om de
handenvrije bediening weer te active‐
ren.
Centrale vergrendeling 3 24.
Elektronisch sleutelsysteem 3 22.
Diefstalalarmsysteem Het diefstalalarmsysteem werkt
samen met de centrale vergrende‐
ling.
Het bewaakt: ● portieren, motorkap
● interieur
● bagageruimte
● ontsteking
● onderbreking van voeding alarm‐
sireneActivering
Sluit alle portieren en de motorkap.
e indrukken om het diefstalalarmsys‐
teem in te schakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen tweemaal ter
bevestiging van de inschakeling.
Als de alarmknipperlichten bij inscha‐ keling van het diefstalalarmsysteem
niet knipperen, zit een van de deuren
of de motorkap niet goed dicht.
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.
Sleutels, portieren en ruiten39Elektronische sleutel
Voor handenvrije bediening moet de
elektronische sleutel buiten de auto
zijn, binnen een bereik van ongeveer
1 m van de voorportieren of de baga‐
geruimte.
Druk op de knop op een van de
buitengrepen.
Elektronisch sleutelsysteem 3 22.
Deactivering Bij het ontgrendelen van de auto of
het inschakelen van het contact wordt
het diefstalalarmsysteem uitgescha‐
keld. De alarmknipperlichten knippe‐ ren eenmaal ter bevestiging van de
uitschakeling.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de auto wordt ontgrendeld. Om de
sirene uit te schakelen, moet u het
contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐ keling, indien het alarm is afgegaan.
Activeren zonder bewaken van
het interieur
Schakel de bewaking van de passa‐
giersruimte uit als er mensen of
dieren in de auto verblijven of als de timer of de afstandsbediening is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 228.
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
● houd e ingedrukt of
● contact tweemaal snel in- en uitschakelen en dan de portieren
sluiten en het diefstalalarmsys‐
teem activeren
Ter bevestiging zal er een geluidssig‐ naal klinken.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
AlarmBij het activeren ervan klinkt het alarm
via een afzonderlijk gevoede power
sounder en gaan tegelijkertijd de
40Sleutels, portieren en ruitenwaarschuwingsknipperlichten knip‐
peren. Voor het aantal en de duur van
de alarm signalen verwijzen we naar
de toepasselijke wetgeving.
Indien de accu van de auto wordt
losgekoppeld of de stroomvoorzie‐
ning wordt onderbroken, zal de
alarmsirene afgaan. Daarom vóór het
loskoppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten
(indien geactiveerd) en hiertoe het
diefstalalarmsysteem uit te schake‐
len, de voertuigaccu opnieuw aanslui‐ ten en de auto ontgrendelen met toets
c op de handzender (of het contact
inschakelen).
Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en controleert of
de auto met de sleutel mag worden
gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, ofwanneer de motor wordt afgezet
zonder de sleutel uit het contactslot te
verwijderen.
Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer 2 seconden wach‐
ten en opnieuw proberen te starten.
Als dat niet lukt, kunt u proberen om
de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel de auto na het verlaten altijd 3 24 en schakel
het diefstalalarmsysteem in 3 38.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een
asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegellijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de
gewenste richting te draaien.
De onderste spiegels zijn niet te
verstellen.
Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelverklikker 3 100vAirbags en gordelspanners
3 100WAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielampje
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 102RRemsysteem 3 102jHandrem 3 102uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102b
aSchakelen 3 102§Variabele stuurbekrachtiging
3 102QLane Departure Warning
3 103RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 103WKoelvloeistoftemperatuur
3 103!Voorverwarmen 3 103úAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 104IMotoroliedruk 3 104YTe laag brandstofpeil 3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 105\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 105FBuitenverlichting 3 1059Dimlicht 3 105CGroot licht 3 105fGrootlichtassistentie 3 105>Mistlampen voor 3 105øMistachterlicht 3 105mCruisecontrol 3 105lActief noodstopsysteem
3 105$Snelheidswaarschuwing
3 106UCruise control 3 105, snel‐
heidsbegrenzer 3 106&Tachograaf 3 106yDeur open 3 106
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Instrumenten en bedieningsorganen109●Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 31.
● Als de schuifdeur open is en de handrem losgezet is 3 31.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 38.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 248.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 275.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting 3 112.
● Er is een storing in de elektrische
portiervergrendeling 3 30.● Als de auto een geautomati‐
seerde versnellingsbak heeft
3 255, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan een
betreffend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 106.
● Als de buitenkruk van de zijschuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 31.
● Als de handrem niet is aange‐ trokken wanneer de schakelaar
elektrische schuifdeur wordt
ingedrukt 3 31.
● Als de elektrische schuifdeur aan
de binnenkant met actief kinder‐
slot wordt vergrendeld 3 31.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-
startsysteem 3 241.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatieover rijgegevens die voortdurend
geregistreerd en elektronisch
verwerkt worden.
Afhankelijk van de auto kunnen de
volgende functies worden geselec‐
teerd door steeds op een van de
knoppen aan het einde van de ruiten‐
wisserhendel te drukken 3 106:
● kilometerteller 3 94
● dagteller 3 94
● gemiddeld brandstofverbruik
● actueel brandstofverbruik
● actieradius brandstof
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● digitale snelheid
● motorkoelvloeistoftemperatuur 3 95
● klok 3 90
● afstand vóór onderhoudsbeurt 3 96
● bandenspanning terugzetten 3 308
112VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 112
Lichtschakelaar .......................112
Automatische verlichting .........112
Grootlicht ................................. 113
Grootlichtassistentie ................113
Lichtsignaal ............................. 114
Koplampverstelling ..................114
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 114
Dagrijlicht ................................. 115
Alarmknipperlichten .................115
Richtingaanwijzers ..................115
Mistlampen voor ......................116
Mistachterlicht ......................... 116
Achteruitrijlichten .....................116
Beslagen lampglazen ..............116
Binnenverlichting .......................117
Bagageruimteverlichting ..........117
Leeslampen ............................. 118
Verlichtingsfuncties ....................119
Uitstapverlichting .....................119
Ontlaadbeveiliging accu ..........119Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7:uit0:zijmarkeringslichten9 P:dimlicht of grootlichtAUTO:automatische verlichting:
koplampen worden automa‐ tisch in- en uitgeschakeld.
Controlelamp stadslichten F
3 105.
Controlelamp dimlicht 9 3 105.
Controlelamp grootlicht P 3 105.
Zijmarkeringslichten
Zijmarkeringslichten branden samenmet de stadslichten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Dagrijlicht 3 115.