Verlichting115
Open de motorkap en stel beide
koplampen met een schroeven‐
draaier af door de schroef een kwart‐ slag in de richting - te draaien. Stel ze
af in de standaardstand door de
schroef een kwartslag in de richting
+ te draaien.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
De lichten branden automatisch
wanneer het contact is ingeschakeld.
Als de auto is uitgevoerd met auto‐
matische verlichting, schakelt het
systeem afhankelijk van het licht in de
omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen.
Automatische verlichting 3 112.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer links
Bij het verplaatsen van de hendel is
een weerstandspunt te voelen.
Constant knipperen wordt geacti‐ veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het wordt uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid of wanneer de
hendel met de hand in de ruststand
wordt gezet.
198InfotainmentsysteemWaar ben ik?
Deze menuoptie bevat de volgende
gegevens:
● huidige locatie (adres)
● lengtegraad
● breedtegraad
● hoogte
● GPS-status
Raak Opties aan om de volgende
opties weer te geven:
● Toevoegen aan favorieten
Raadpleeg (NAVI 50 IntelliLink)
"Invoer van de bestemming",
"Favoriet toevoegen en opslaan"
voor meer informatie 3 185.
● Landinformatie : Raadpleeg
"Landinformatie" hieronder.Landinformatie
Met deze functie kunt u de landinfor‐
matie en wettelijke voorschriften van
de huidige locatie opvragen.
Wanneer het scherm Waar ben ik?
verschijnt, raakt u Opties aan,
gevolgd door Landinformatie .Deze menuoptie bevat de volgende
gegevens:
● maximumsnelheden
● landcode (internationale toegangsnummer, bijv. +49)
● alarmnummer (bijv. 112)
● wettelijke voorschriften, bijv.: ● vereiste voertuiguitrusting, zoals gevarendriehoek,
verbanddoos, brandblusser,
reservelampen, reflectievest enz.
● wettelijke voorschriften voor koplampen
● maximaal toegestaan promil‐
lage
● wettelijke voorschriften voor sneeuwkettingen
● wettelijke voorschriften voor winterbandenHulp in de buurt
Deze functie stelt u in staat om te
zoeken naar hulpverlening in de buurt van de huidige locatie.
Wanneer het scherm Waar ben ik?
verschijnt, raakt u Hulp in de buurt
aan.Deze menuoptie bevat de volgende
gegevens:
● Autoreparatie in de buurt (voer‐
tuigreparatieservice)
● Gezondheidszorg in de buurt
(medische en hulpdiensten)
● Politie in de buurt (politiebu‐
reaus)
● Tankstations in de buurt
Selecteer de gewenste optie voor een
lijst met lokale nuttige plaatsen (NP).
Raadpleeg (NAVI 50 IntelliLink)
"Invoer van de bestemming" voor
informatie over nuttige plaatsen
(NP's) 3 185.
Verkeersberichten
NAVI 50 IntelliLink
Er kan actuele verkeersinformatie,
beschikbaar afhankelijk van de
versie, van lokale bronnen worden
ontvangen. De informatie wordt
verstrekt voor de huidige route of voor
de huidige locatie van de auto.
Infotainmentsysteem211zoeken naar Bluetooth-apparatuur in
de buurt en toont vervolgens een lijst
met apparaten.
Selecteer uw apparaat uit de
getoonde lijst. Afhankelijk van het
telefoonmodel bevestigt u het koppe‐ lingsverzoek of voert u de koppelings‐
code in op het toetsenblok van de
mobiele telefoon om de koppeling
met het Infotainmentsysteem tot
stand te brengen.
Om andere apparaten te koppelen,
tikt u op het scherm Apparaten
beheren de optie < aan om een pop-
upmenu te openen. Hier selecteert u
Toevoegen om andere apparaten op
dezelfde wijze te koppelen.
Herhaal zo nodig de procedure als het koppelen mislukt.
Koppeling tussen mobiele
telefoon en het handsfree-
telefoonsysteem verbreken
Wanneer de lijst met gekoppelde tele‐
foons vol is, kan een nieuwe telefoon
alleen gekoppeld worden wanneer de bestaande koppeling van een tele‐
foon wordt verbroken.Let op
Bij het ontkoppelen van een telefoon
worden alle gedownloade contacten en de belgeschiedenis in het tele‐
foonboek van het handsfree tele‐
foonsysteem gewist.
Radio 15 USB
Voor het verbreken van de koppeling,
d.w.z. een telefoon uit het geheugen
van het handsfree-telefoonsysteem
te verwijderen, drukt u op TEL en
selecteert u Apparaat verwijderen .
Selecteer de gewenste telefoon uit de apparatenlijst en druk op OK om het
verwijderen te bevestigen wanneer
daarom wordt gevraagd.
NAVI 50 IntelliLink
Voor het verbreken van de koppeling,
d.w.z. een telefoon uit het geheugen van het handsfree-telefoonsysteem
te verwijderen, raakt u 7 aan,
gevolgd door ÿInstellingen .
Selecteer Connectiviteit en
Bluetooth-apparatenlijst bekijken .
Selecteer de gewenste telefoon uit de apparatenlijst en tik ë aan om het
apparaat te verwijderen. Verwijder zo
nodig alle apparaten door Opties teselecteren, gevolgd door Alles
verwijderen . Bevestig de keuze door
OK aan te tikken.
NAVI 80 IntelliLink
Voor het verbreken van de koppeling,
d.w.z. dat een telefoon uit het geheu‐
gen van het handsfree-telefoonsys‐
teem wordt verwijderd, gaat u naar
het scherm Apparaten beheren .
Tik op de startpagina MENU daarna
g Telefoon aan, gevolgd door
Instellingen .
Selecteer Apparaten beheren en tik
< aan om een pop-upmenu te
openen. Selecteer vervolgens
Verwijderen en verwijder het geselec‐
teerde apparaat van de lijst.
Noodoproep9 Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
212InfotainmentsysteemNAVI 50 IntelliLinkHet alarmnummer voor de huidige
locatie zien: raak 7 aan, gevolgd
door sKAART (beschikbaar afhan‐
kelijk van de versie).
Selecteer Opties en Waar ben ik? .
Wanneer het scherm Waar ben ik?
verschijnt, raakt u Opties gevolgd
door Landinformatie aan: Het alarm‐
nummer (bijv. 112) verschijnt op het display.
Bediening Inleiding
Wanneer een Bluetooth-verbinding
tot stand is gebracht tussen een
mobiele telefoon en het handsfree-
telefoonsysteem, kunnen bepaalde
functies van de mobiele telefoon via
de bedieningselementen van het info‐ tainmentsysteem of het display
worden bediend.
Het is dan bijv. mogelijk om de
contacten en telefoonnummers die op de mobiele telefoon zijn opgeslagen,
in het handsfree-telefoonsysteem te
importeren.Let op
Het geheugen van het Infotainment‐ systeem is beperkt en sommigecontacten worden mogelijk niet
gedownload van de mobiele tele‐
foon.
De contacten die op de simkaart in
de mobiele telefoon zijn opgeslagen, zijn niet zichtbaar. Alleen op de tele‐
foon opgeslagen contacten zijn
zichtbaar.
Nadat de verbinding tot stand is
gebracht, worden de gegevens van
de mobiele telefoon naar het hands‐
free-telefoonsysteem gezonden.
Afhankelijk van het model telefoon
kan dit enige tijd duren. Tijdens de
gegevensoverdracht is het bedienen van de mobiele telefoon via het Info‐
tainmentsysteem slechts beperkt
mogelijk.
Let op
Niet elke mobiele telefoon onder‐
steunt de functies van het hands‐
free-telefoonsysteem. Daarom kan
het bereik aan beschreven functies afwijken.Menu Telefoon
Het Telefoon -menu weergeven:
● druk op 6TEL
- of -
● druk op TEL
- of -
● raak 7 aan, gevolgd door
y Telefoon (NAVI 50 IntelliLink)
raak op de startpagina
MENU aan, gevolgd door
g Telefoon (NAVI 80 IntelliLink)
Volumeregeling Radio 15 USB
Draai tijdens een oproep aan m of
druk op ! of # (op de knoppen op de
stuurkolom) om het volume van de
oproep te wijzigen.
NAVI 50 IntelliLink
Druk tijdens een oproep op ! of #
met de knoppen op de stuurkolom om het volume van de oproep te wijzigen.
226Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het waarschuwingslampje
oplicht in combinatie met de
alarmknipperlichten, moet u de
auto stoppen en de motor zo spoe‐ dig mogelijk afzetten. Laat ieder‐een uitsappen, er is kans op
brand.
Timer
1 Meter:Toont de vooraf
ingestelde week‐
dag of vooraf inge‐
stelde dag, de
huidige of vooraf
ingestelde tijd,
temperatuur, Z en
Y2 Temperatuur:Hiermee selecteert
u de temperatuur3 l:Hiermee zet u de
waarden hoger4 k:Hiermee zet u de
waarden lager5 Y:Hiermee selecteert
u de verwarmings‐
stand6 P:Hiermee selecteert
u de vooraf inge‐
stelde standen7 Þ:Hiermee selecteert
u de ingestelde tijd
en weekdag
Bediening
Verwarming Y
Druk op Y, de vooraf bepaalde
verwarmingsduur, bijv. 30 verschijnt.
Om de verwarmingstijd tijdelijk aan te
passen, gebruikt u k of l. De
waarde kan worden ingesteld van 10
tot 120 minuten . Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
Druk op Y om uit te schakelen.
Controleer om de standaard vooraf
bepaalde verwarmingsduur te wijzi‐
gen of de verwarming uitgeschakeld
is en houd k ingedrukt totdat het
display knippert en pas aan met k of
l .
Programmeren P
U kunt maximaal drie vooraf inge‐
stelde vertrektijden per dag of één
vooraf ingestelde vertrektijd in een
week programmeren.
● Druk één keer op P om voorkeu‐
zenummer 1 in het geheugen te
selecteren.
● Druk twee keer op P om voorkeu‐
zenummer 2 in het geheugen te
selecteren.
244Rijden en bedieningHerstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Als aan een van de voorwaarden voor een Autostop niet meer wordt
voldaan of als de auto in beweging
komt, wordt de motor mogelijk
opnieuw gestart door het Stop/Start-
systeem.
De motor start mogelijk niet opnieuw als een portier of de motorkap openis.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Als de led brandt in de deactiverings‐
knop ) zonder eerst te zijn inge‐
drukt om het systeem te deactiveren, is er een storing in het Stop/Start-
systeem en wordt het gedeactiveerd.Een bijbehorend bericht verschijnt
ook op het Driver Information Center
3 106.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Vergrendelt de auto 3 24 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 37 en
het diefstalalarmsysteem 3 38 in.
Luchtvering Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de
rijhoogte voortdurend aan de belas‐
ting van de auto aan.
272Rijden en bedieningsysteem geeft een visueel alarm visu‐eel in elke buitenspiegel bij het detec‐
teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels mogelijk niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt
gebruik van sommige sensoren van
de parkeerhulp in de voor- en achter‐
bumper aan beide zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd
wanneer de rijsnelheid tussen onge‐
veer 30 km/u en 140 km/u ligt.
Deactivering
Druk om het systeem te deactiveren
op . met het contact aan. Na het
uitschakelen brandt de led in de knop.
Druk om het systeem weer te active‐
ren nogmaals op .. Het led-lampje
in de toets dooft.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een led-lampje
in de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het led-lampje gaat bij detectie van
het voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het led-lampje met vertraging branden.
De led knippert wanneer de richting‐
aanwijzers worden ingeschakeld en
het systeem een voertuig detecteert.
284Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Alle deuren behalve de linker voordeur sluiten en de auto
vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
● Linker voordeur sluiten en vergrendelen.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektrisch
bediende ruiten initialiseren
3 43.
● Bandenspanning controleren. ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.