86Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................87
Stuurwielverstelling ...................87
Stuurbedieningsknoppen ...........87
Claxon ....................................... 87
Knoppen op stuurkolom ............87
Wis- en wasinstallatie voorruit ...88
Buitentemperatuur .....................89
Klok ........................................... 90
Elektrische aansluitingen ...........90
Inductief opladen .......................92
Aansteker .................................. 93
Asbakken ................................... 93
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................93
Instrumentengroep ....................93
Snelheidsmeter ......................... 93
Kilometerteller ........................... 94
Dagteller .................................... 94
Toerenteller ............................... 94
Brandstofmeter .......................... 95
AdBlue-meter ............................ 95
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 95
Service-display .......................... 96Versnellingsbakdisplay ..............96
Controlelampen ......................... 97
Richtingaanwijzers ....................99
Gordelverklikker ......................100
Airbag en gordelspanners .......100
Airbag-deactivering .................100
Laadsysteem ........................... 101
Storingsindicatielamp ..............101
Service-indicatie ......................101
Schakel motor uit .....................102
Remsysteem ........................... 102
Handrem .................................. 102
Antiblokkeersysteem (ABS) .....102
Schakelen ................................ 102
Variabele stuurbekrachtiging ...102
Lane Departure Warning .........103
Elektronische stabiliteitsregeling ..................103
Koelvloeistoftemperatuur .........103
Voorverwarming ......................103
AdBlue ..................................... 103
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 104
Motoroliedruk ........................... 104
Te laag brandstofpeil ...............104
Stop-startsysteem ...................105
Rijverlichting ............................ 105
Dimlicht .................................... 105
Grootlicht ................................. 105
Grootlichtassistentie ................105Mistlampen voor ......................105
Mistachterlicht ......................... 105
Cruise control .......................... 105
Actief noodstopsysteem ..........105
Snelheidswaarschuwing ..........106
Snelheidsbegrenzer ................106
Tachograaf .............................. 106
Portier open ............................. 106
Displays ..................................... 106
Driver Information Center ........106
Info-Display ............................. 107
Boordinformatie ......................... 108
Geluidssignalen .......................108
Tripcomputer .............................. 109
Tachograaf ................................. 111
Instrumenten en bedieningsorganen95Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Afhankelijk van de modelvariant
worden er verschillende designs
gebruikt.
Controlelamp Y brandt en er klinkt
een geluidssignaal als het peil in de
tank te laag is. Onmiddellijk bijtanken
3 278.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 291.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
AdBlue-meter
De AdBlue-meter toont het reste‐
rende niveau in de AdBlue-tank.
Controlelamp ú 3 103 brandt en er
klinkt een geluidssignaal als het peil
in de tank te laag is. Tank zo spoedig
mogelijk AdBlue bij opdat de motor
blijft starten.
AdBlue 3 248.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker zone:bedrijfstempera‐
tuur motor nog niet bereiktmiddelste
gebied:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter zone:temperatuur te
hoog
Controlelamp W gaat rood branden
als de temperatuur te hoog is 3 103.
Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampjes in de
dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelverklikker 3 100vAirbags en gordelspanners
3 100WAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielampje
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 102RRemsysteem 3 102jHandrem 3 102uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102b
aSchakelen 3 102§Variabele stuurbekrachtiging
3 102QLane Departure Warning
3 103RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 103WKoelvloeistoftemperatuur
3 103!Voorverwarmen 3 103úAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 104IMotoroliedruk 3 104YTe laag brandstofpeil 3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 105\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 105FBuitenverlichting 3 1059Dimlicht 3 105CGroot licht 3 105fGrootlichtassistentie 3 105>Mistlampen voor 3 105øMistachterlicht 3 105mCruisecontrol 3 105lActief noodstopsysteem
3 105$Snelheidswaarschuwing
3 106UCruise control 3 105, snel‐
heidsbegrenzer 3 106&Tachograaf 3 106yDeur open 3 106
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Instrumenten en bedieningsorganen103Lane Departure Warning
Q brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt permanent wanneer het systeem uitgeschakeld is.
Wanneer het systeem onbedoeld
wisselen van rijstrook herkent, klinkt
er een geluidssignaal in combinatie
met Q.
Q brandt wit op het Driver Information
Center wanneer het contact wordt
ingeschakeld en het systeem bedrijfs‐
gereed is.
Lane Departure Warning 3 275.
Elektronische
stabiliteitsregeling
b knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd 3 262.
Brandt onderweg
Het systeem is niet beschikbaar.
Kan samen met controlelampje j
oplichten 3 101. Een bijbehorend
bericht verschijnt ook op het Driver
Information Center 3 106.
ESC 3 262.
Traction Control-systeem 3 261.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt blauw of rood.
Licht even blauw op bij inschakelen
van het contact of wanneer de motor‐
temperatuur te laag is.
Brandt bij een draaiende motor
Als W rood brandt (mogelijk in combi‐
natie met controlelamp C), moet u
stoppen en de motor 2 minuten stati‐onair laten draaien. W moet doven,
zet de motor af als dat niet het geval
is.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 287.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
AdBlue
ú brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
104Instrumenten en bedieningsorganenLicht samen met controlelamp j op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 106.
AdBlue 3 248.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 102 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu.
Neem contact op met een werkplaats.
De controlelamp w brandt samen met
j 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 308.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Motoroliepeil controleren 3 286.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Instrumenten en bedieningsorganen107
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐tie verschijnen de volgende opties
door steeds op een van de knoppen
aan het einde van de ruitenwisser‐
hendel te drukken:
● buitentemperatuur 3 89
● klok 3 90
● kilometerteller, dagteller 3 94
● brandstofmeter 3 95
● AdBlue-meter 3 95
● motorkoelvloeistoftemperatuur‐ meter 3 95
● service-display 3 96
● boordinformatie 3 108
● tripcomputer 3 109
● actief noodstopsysteem 3 267
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het
Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via het aanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, verschijnt er mogelijk een verslag van
de laatste rit op het Info-Display.
De volgende informatie verschijnt: ● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Info-Display ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van rijstijl. Hoe hoger
het cijfer, hoe beter het brandstofver‐
bruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, om prestaties
Instrumenten en bedieningsorganen109●Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 31.
● Als de schuifdeur open is en de handrem losgezet is 3 31.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 38.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 248.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 275.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting 3 112.
● Er is een storing in de elektrische
portiervergrendeling 3 30.● Als de auto een geautomati‐
seerde versnellingsbak heeft
3 255, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan een
betreffend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 106.
● Als de buitenkruk van de zijschuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 31.
● Als de handrem niet is aange‐ trokken wanneer de schakelaar
elektrische schuifdeur wordt
ingedrukt 3 31.
● Als de elektrische schuifdeur aan
de binnenkant met actief kinder‐
slot wordt vergrendeld 3 31.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-
startsysteem 3 241.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatieover rijgegevens die voortdurend
geregistreerd en elektronisch
verwerkt worden.
Afhankelijk van de auto kunnen de
volgende functies worden geselec‐
teerd door steeds op een van de
knoppen aan het einde van de ruiten‐
wisserhendel te drukken 3 106:
● kilometerteller 3 94
● dagteller 3 94
● gemiddeld brandstofverbruik
● actueel brandstofverbruik
● actieradius brandstof
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● digitale snelheid
● motorkoelvloeistoftemperatuur 3 95
● klok 3 90
● afstand vóór onderhoudsbeurt 3 96
● bandenspanning terugzetten 3 308
110Instrumenten en bedieningsorganen● instellingen
● storings- en informatieberichten 3 108
● Actieradius AdBlue
Gemiddeld brandstofverbruik De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 m.
Het gemiddelde brandstofverbruik
wordt aangegeven op basis van de
afgelegde afstand en de verbruikte
brandstof sinds de laatste reset.
Actueel brandstofverbruik De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 20 km/u.
Actieradius brandstof
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 m.
De actieradius brandstof wordt bere‐ kend op basis van de huidige inhoud
van de brandstoftank en het gemid‐
delde brandstofverbruik sinds de laat‐ ste reset.
De actieradius brandstof verschijnt
niet als controlelamp Y brandt 3 104.Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 m.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
Ritonderbrekingen waarbij het
contact wordt uitgeschakeld niet
meegerekend.
Informatie boordcomputer
resetten
Boordcomputer terugzetten door eenvan de functies ervan te selecteren en
een van de knoppen aan het uiteinde van de wisserhendel ingedrukt te
houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer kan worden gereset:
● gemiddeld brandstofverbruik
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheidBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐
tisch teruggezet.
Digitale snelheidDigitale weergave van de huidigesnelheid.
Instellingen
Een van de knoppen aan het uiteinde van de wisserhendel indrukken en
gedurende ongeveer 5 seconden
vasthouden om de displaytaal te
selecteren.
Actieradius AdBlue
De actieradius AdBlue wordt bere‐
kend op basis van de huidige inhoud
van het AdBlue-reservoir en het
gemiddelde AdBlue-verbruik 3 248.
Onderbreking van de voeding Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.