Page 17 of 204

Portieren vergrendelen van
binnenuit
Om de portieren en de achterklep van
binnenuit te vergrendelen, de hendel
1 fig. 6 naar het portierpaneel drukken
(stand B).
Door de hendel van het bestuurders- of
passagiersportier te bedienen, worden
zowel de portieren als de achterklep
vergrendeld.
Met portieren zijn vergrendeld, wordt de
juiste hendelstand aangegeven door
het rode symbool 2 op de hendels.
BELANGRIJK
7)Controleer, voordat er een portier
geopend wordt, of dit op een veilige
manier kan gebeuren. Open de portieren
uitsluitend bij stilstaande auto.
BELANGRIJK
1)Verzeker u ervan de sleutel mee te
nemen nadat een portier of de achterklep
is vergrendeld, om te voorkomen dat de
sleutel zelf in de auto wordt opgesloten.
Als de sleutel in de auto wordt
binnengesloten, kan deze alleen worden
teruggekregen door de auto te openen
met de tweede sleutel die bij de auto
is geleverd.
STOELEN
VOORSTOELEN
Verstellen in lengterichting
Trek hendel 1 fig. 7 omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren: in
de rijstand moeten de armen op de
rand van het stuurwiel rusten.
8) 9) 10)
2)
Hoogteregeling
(waar aanwezig)
Verplaats hendel 3 fig. 8 naar boven of
naar beneden tot de gewenste hoogte
is bereikt.
Verstelling rugleuning
Draai aan knop 2 fig. 9 tot de gewenste
stand is bereikt.
7AB0A0010C
8AB0A0012C
9AB0A0011C
15
Page 18 of 204

Rugleuning kantelen
3)
Om de rugleuning neer te klappen,
hendel 4 fig. 10 gebruiken (beweging A)
en de rugleuning naar voren klappen
tot hij vergrendeld wordt (beweging B).
Laat hendel 4 los en schuif de stoel,
door op de rugleuning te duwen, naar
voren (beweging C).
Bestuurderszijde en
passagierszijde, met
standgeheugen
Om te stoel weer in zijn aanvankelijke
stand te zetten, als volgt te werk gaan:
schuif de stoel naar achteren door
tegen de rugleuning te duwen, tot
de stoel wordt vergrendeld (beweging
E);
gebruik hendel 4 fig. 10 (beweging
E);
breng de rugleuning omhoog
(beweging F) tot u de vergrendeling
hoort klikken.
BELANGRIJK Het gebruik van hendel 4
fig. 10 voordat de stoel in zijn
aanvankelijke stand vergrendeld wordt,
zal ertoe leiden dat de aanvankelijke
stand verloren gaat. In dat geval moet
de stand van de stoel hersteld worden
met behulp van hendel 1 voor de
afstelling in de lengte fig. 7.
Passagierszijde zonder
standgeheugen
Om te stoel weer in zijn aanvankelijke
stand te zetten, als volgt te werk gaan:
schuif de stoel naar achteren door
tegen de rugleuning te duwen, tot
de gewenste stand bereikt is (beweging
D);
gebruik hendel 4 fig. 10 (beweging
E);
breng de rugleuning omhoog
(beweging F) tot u de vergrendeling
hoort klikken.
Om de veiligheid van de inzittende te
garanderen werd gekozen voor een
vergrendelingsmethode. Als een
obstakel (zoals een tas) verlet dat de
stoel in de oorspronkelijke stand wordt
gezet, zorgt het mechanisme er door
gebruik van hendel 4 voor dat de stoel
in de geleiderails is bevestigd.
SPORT VOORSTOELEN
Verstellen in lengterichting
Trek hendel 1 fig. 11 omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren:
in de rijstand moeten de armen op
de rand van het stuurwiel rusten.
8) 10)
10AB0A0013C
11AB0A0015C
16
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 19 of 204

Verstelling rugleuning
Draai aan knop 2 fig. 11 tot de
gewenste stand is bereikt.
Rugleuning kantelen
3)
Om de rugleuning neer te klappen,
hendel 3 fig. 12 (op de rugleuning) naar
boven trekken; vervolgens loslaten
en, terwijl tegen de rugleuning geduwd
wordt, de stoel naar voren schuiven.
ACHTERBANK
Bagageruimte uitbreiden
11)
Met een deelbare achterbank kan de
bagageruimte gedeeltelijk fig. 13 of
maximaal fig. 14 worden vergroot.
Gedeeltelijke vergroting (50/50)(waar aanwezig)
Ga als volgt te werk:
verwijder de achterste hoofdsteunen
(waar aanwezig);
verwijder de hoedenplank door hem
los te maken van de twee pennen
aan de zijkant en hem uit te trekken;
controleer of de veiligheidsgordel
volledig is uitgetrokken en niet is
verdraaid;
bedien hendel 1 of 2 fig. 15 om
resp. het linkerdeel of het rechterdeel
van de rugleuning los te maken en
in het kussen te geleiden.
BELANGRIJK Om de rugleuning weer
in zijn juiste stand te brengen, is het aan
te bevelen vanaf de buitenzijde van de
auto via de portieren te werk te gaan.
12AB0A0016C
13AB0A0049C
14AB0A0050C
15AB0A0014C
17
Page 20 of 204

Maximale vergroting
Door het volledig naar voren klappen
van de achterbank verkrijgt u de
maximale laadruimte.
Ga als volgt te werk:
verwijder de achterste hoofdsteunen
(waar aanwezig)
verwijder de hoedenplank door hem
los te maken van de twee pennen
aan de zijkant en hem uit te trekken;
controleer of de gordelbanden
volledig zijn uitgetrokken en niet zijn
verdraaid;
gebruik de hendels 1 en 2 fig. 15 om
de rugleuningen los te maken en neer
te klappen tot op het zitkussen.
Achterbank terugklappen
Til de rugleuningen op en druk de ze
naar achteren zodat beide
vergrendelingen hoorbaar vastklikken.
Plaats de gespen van de
veiligheidsgordels naar boven gericht
en zorg dat het zitkussen zich in de
stand bevindt waarin het normaal wordt
gebruikt.
BELANGRIJK Om de rugleuning weer
in zijn juiste stand te brengen, is het aan
te bevelen vanaf de buitenzijde van de
auto via de portieren te werk te gaan.BELANGRIJK Wanneer de rugleuning in
de normale stand wordt teruggezet,
moet men controleren of hij juist wordt
geplaatst en hoorbaar vastklikt. Zorg
dat de rugleuning aan beide zijden
goed is vergrendeld om te voorkomen
dat deze bij bruusk remmen naar voren
kan klappen en zo de passagiers kan
verwonden.
BELANGRIJK
8)Voer de aanpassingen alleen uit
wanneer de auto stilstaat.
9)Als er een zijairbag is geïnstalleerd, is het
gevaarlijk stoelhoezen te gebruiken die
niet geleverd zijn door Lineaccessori
Abarth.
10)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed geblokkeerd is
door te proberen hem naar voren en naar
achteren te schuiven. Als de stoel niet
goed op zijn plaats is vergrendeld zou dat
kunnen leiden tot plotselinge verplaatsing
van de stoel waardoor de bestuurder
de controle over het voertuig verliest.
11)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden goed zijn vergrendeld om
te voorkomen dat deze bij plotseling
remmen naar voren klappen en zo de
inzittenden kunnen verwonden.
BELANGRIJK
2)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen
slijtage bij normaal gebruik van het
voertuig. Er moeten wel enkele
voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
Vermijd excessief schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen gespen
en klittenband die, als ze veel druk
uitoefenen in een klein gebied, zouden
kunnen afbreken, met beschadiging van de
bekleding als gevolg.
3)Verwijder voordat de rugleuning wordt
ingeklapt alle voorwerpen die op de zitting
liggen.
18
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 21 of 204

HOOFDSTEUNEN
ACHTER(waar aanwezig)
Om de hoofdsteunen achter te
verwijderen, tegelijk op de knoppen 2
en 3 fig. 16 op beide kanten van de
steunen drukken en ze naar boven
trekken. Om de achterste hoofdsteunen
te verwijderen moet de achterklep zijn
geopend of de rugleuning zijn
ontgrendeld en naar voren zijn
gekanteld. Om de hoofdsteun in de
juiste stand te zetten, naar boven
trekken tot hij vastklikt.
Druk, om de hoofdsteun omlaag te
brengen, op knop 2 fig. 16.
BELANGRIJK Zet, als de achterste
zitplaatsen worden gebruikt, de
hoofdsteunen altijd in de "volledig
uitgetrokken" stand.
STUURWIEL
Het stuurwiel kan verticaal worden
versteld.
Verstel de stand door de hendel fig. 17
omlaag te drukken in stand B waarna
het stuurwiel in de gewenste stand kan
worden versteld en daarin vergrendeld,
door de hendel in stand A te brengen.
12) 13)
BELANGRIJK
12)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
13)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
16AB0A0017C
17AB0A0018C
19
Page 22 of 204

ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel losschiet bij een
heftige botsing met de passagier. Met
hendeltje 1 fig. 18 kan de spiegel in
twee standen gezet worden: normaal of
anti-verblindingsstand.
ELEKTRISCH DIMBARE
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
(waar aanwezig)
Sommige versies zijn voorzien van een
elektrochromatische spiegel met
automatische anti-verblindingsfunctie.Op het onderste deel van de spiegel zit
een AAN/UIT knop om de
elektrochromatische functie in/uit te
schakelen. Wanneer de functie actief is,
brandt er een led op de spiegel. Bij
inschakeling van de achteruit, wordt de
spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
Ga als volgt te werk:
selecteer de spiegel met
keuzeschakelaar 2 fig. 19;
stel met de besturingshendel de
spiegel in een van de vier richtingen in 1
fig. 19.
Spiegels inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van de open
stand A in de gesloten stand B te
zetten fig. 20.
14) 15)
BELANGRIJK
14)Tijdens het rijden moeten deze spiegels
altijd in geopende stand staan.
15)Omdat de buitenspiegels gebogen zijn,
kunnen zij uw perceptie van de afstand
enigszins wijzigen.
18AB0A0019C19AB0A0020C
20AB0A0021C
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 23 of 204

BUITENVERLICHTING
DAGRIJLICHTEN (DRL)
"Dagrijlichten"
(indien aanwezig)
Voor autom’s zonder AUTO-functie:
met de contactsleutel op MAR en de
ring fig. 21 op
gedraaid, gaan de
dagrijlichten aan. De andere lichten en
de binnenverlichting blijven uit.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
de dagrijlichten worden automatisch
ingeschakeld door de schemersensor
wanneer de ring in de AUTO-positie
staat.
16) 17)
DIMLICHT KOPLAMPEN/
STADSLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring op
fig. 21. Als het
dimlicht wordt ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.
Met de keuzeschakelaar in de
AUTO-stand worden de stadslichten en
het dimlicht aangestuurd door de
schemersensor.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
de ring in de stand
staan en de
hendel naar het stuurwiel worden
getrokken tot voorbij de klik.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Voor voertuigen met de AUTO-functie:
met de ring in de AUTO-positie en
het dimlicht aan, de hendel naar voren
duwen richting het dashboard.Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Grootlichtsignaal
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand) fig. 21
ongeacht de stand van de
draaischakelaar.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog (stand A) fig. 21:
inschakeling rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand B): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen. De
richtingaanwijzers worden automatisch
uitgeschakeld als het stuurwiel weer
wordt rechtgezet.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
21AB0A0026C
21
Page 24 of 204

Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het afzetten van de motor
naar het stuurwiel en doe dat meerdere
keren.
Telkens dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld. Op het
display wordt de tijd weergegeven dat
de functies ingeschakeld blijven.
Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden als
de hendel voor het eerst wordt
aangetrokken en blijft branden tot de
functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
Uitschakelen
De functie kan worden uitgeschakeld
door de koplampen of het stadslicht in
te schakelen, of door de linkerhendel
langer dan 2 seconden naar het
stuurwiel te trekken (onstabiele positie),
of door de startinrichting op MAR te
zetten.
AUTO FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling van de functie
Zet de linker hendelring A fig. 22 in de
AUTO-stand.
BELANGRIJK: De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker hendelring A naar stand
draaien.
MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHT
(indien aanwezig)
De mistlampen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het dimlicht
brandt.Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, op
knop 1 fig. 23 als volgt:
eerste keer indrukken:
mistlampen voor aan;
tweede keer indrukken:
mistachterlichten aan;
derde keer indrukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
Wanneer de mistlampen worden
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Wanneer de mistachterlichten
zijn ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
22AB0A0610
23AB0A0352C
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG