Page 97 of 204

SPORT-FUNCTIE
Wanneer de SPORT-toets 1 fig. 79
wordt ingedrukt, wordt de sportieve
rij-instelling ingeschakeld om grotere
responsiviteit te geven tijdens
acceleratie, een toename in
aanloopkoppel en preciezere sturing
met grotere inspanning vereist op
het stuurwiel.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
brandt het woord SPORT 1 fig. 80
op het display en laat het
instrumentenpaneel een speciaal
scherm zien.
Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.
BELANGRIJK Wanneer op de
SPORT-knop wordt gedrukt, wordt de
functie ongeveer 5 seconden later
geactiveerd.BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de SPORT-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
OPMERKING Voor voertuigen met een
Akrapovic uitlaatsysteem, kan een
aanzienlijke toename in motorgeluid
worden gehoord wanneer de
SPORT-modus wordt geactiveerd. Dit
wordt veroorzaakt door het openen van
de klep in de Akrapovic uitlaat, wat de
prestaties verbetert.
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper; zij detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal en
visueel. Het geluid kan afhankelijk
van de afstand tot het obstakel
intermitterend of continu zijn.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij het voertuig komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal klinkt
steeds sneller naarmate de afstand
tussen het obstakel en de
achterbumper kleiner wordt en klinkt
continu als de afstand minder is dan 30
cm.
79AB0A0351C
80AB0A0360C
95
Page 98 of 204

Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
114)
23) 24)
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 81 op het display.Behalve door middel van het
geluidssignaal wordt over de
aanwezigheid en afstand van een
obstakel visueel informatie gegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
De gekleurde bogen aan de achterzijde
van de auto geven aan dat een
obstakel is gedetecteerd. Het systeem
geeft een gedetecteerd obstakel aan
met de weergave van een boog in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig. Als achter de
auto een voorwerp wordt gedetecteerd
(aan de zijkant of in het midden), toont
het display een knipperende boog in de
overeenkomende zone en klinkt een
intermitterend geluid. Terwijl de auto het
voorwerp benadert, toont het display
een of meer knipperende bogen die de
auto benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt. De kleur op het display is
afhankelijk van de afstand tot en de
plaats van het obstakel. Naarmate de
afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt, gaan de bogen over
van geel naar knipperend rood (rechts,
in het midden of links).
BELANGRIJK
23)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
24)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Abarth Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
81AB0A0390C
96
STARTEN EN RIJDEN
Page 99 of 204

BELANGRIJK
114)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
TANKEN
Zet de motor af alvorens te tanken.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Dop 2 fig. 82 is voorzien van een kabel
waarmee de dop aan de klep 1 is
bevestigd, zodat die niet verloren kan
gaan.Gebruik de contactsleutel om de dop 2
los te draaien. De hermetische afsluiting
kan een lichte toename van de druk in
de tank veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal. Haak tijdens het tanken de
dop aan de binnenkant van de klep
zoals getoond in fig. 82.
115)
Brandstof - Identificatie
van de compatibiliteit
van het voertuig.
Grafisch symbool voor
consumenteninformatie
in overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
82AB0A0058C
97
Page 100 of 204
Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5:Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10:Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
BELANGRIJK
115)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
98
STARTEN EN RIJDEN
Page 101 of 204
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om het
dichtstbijzijnde Geautoriseerde Abarth
Servicepunt te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............100
EEN LAMP VERVANGEN ................100
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................105
ZEKERINGEN VERVANGEN ............108
"FIX&GO"-KIT ..................................114
STARTEN MET HULPACCU ............116
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................117
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........118
99
Page 102 of 204

ALARM-
KNIPPERLICHTEN
Druk op de knop 1 fig. 83 om deze
lichten in te schakelen, ongeacht de
stand van de sleutel in het contactslot.
Wanneer deze lichten zijn ingeschakeld,
gaan de waarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel branden.
Druk nogmaals op de knop 1 om de
lichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties worden
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, evenals de lampjes
en
op het instrumentenpaneel.De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
EEN LAMP
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
lamp altijd de hoogte van de lichtbundel
van de koplampen;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.
116) 117) 118) 119)
25) 26)
83AB0A0350C
100
NOODGEVALLEN
Page 103 of 204
BELANGRIJK Bij koude of vochtige
weersomstandigheden of na hevige
regen of een wasbeurt, kan de
binnenzijde van de koplampen of
achterlichten enigszins beslagen zijn
en/of kunnen er condensdruppels
aanwezig zijn. Dit is geen defect maar
een natuurlijk verschijnsel dat
veroorzaakt wordt door de
temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas,
en dat geen negatieve invloed heeft op
de normale werking van de lichten.
Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan
(van het midden tot de randen) zodra
de lichten worden ingeschakeld.
101
Page 104 of 204
SOORTEN LAMPEN
De auto is uitgerust met verschillende soorten gloeilampen:
Volledig glazen lamp:(type A) deze hebben een klemfitting - trek aan
de lamp om hem te verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting:(type B) druk de lamp in en draai hem
linksom om hem te verwijderen.
Buislampen:(type C) trek de lamp uit de veercontacten om hem te
verwijderen.
Halogeenlampen:(type D) maak de borgveer los om de lamp te
verwijderen.
Halogeenlampen:(type E) maak de borgveer los om de lamp te
verwijderen.
Xenon-gasontladingslampen:(type F) neem voor vervanging contact op met het Abarth Servicenetwerk.
102
NOODGEVALLEN