Page 65 of 272

65
Ergonomie en comfort
3
Met TOYOTA Connect Radio
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven.Druk vervolgens op “Programmeerbare verwarming/ventilatie”.► Selecteer het tabblad “Status” om het systeem in/uit te schakelen.► Selecteer het tabblad “Overige instellingen” en kies de modus “Verwarm.” om de motor en het passagierscompartiment voor te verwarmen of “Ventilatie” om het passagierscompartiment te ventileren.► Stel vervolgens het inschakeltijdstip in waarbij voor elke selectie de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.Druk op deze toets om op te slaan.
Met TOYOTA Connect Nav
► Druk op het menu “Connect-App”.
► Druk op het tabblad “Voertuigapps”.► Druk op “Programmeren temperatuur”.
► Druk op het tabblad “Status” om het systeem in/uit te schakelen.► Druk op het tabblad “Parameters” om de modus “Verwarming” te selecteren om de motor en het passagierscompartiment voor te verwarmen of de modus “Ventilatie” om het passagierscompartiment te ventileren.► Stel vervolgens het inschakeltijdstip voor elke
selectie in en sla dit op.
► Druk op OK om te bevestigen.
NOTIC E
Er moet een periode van ten minste 60 minuten zitten tussen de verschillende programma's.
Afstandsbediening met groot
bereik
(Afhankelijk van de uitvoering.)Hiermee kunt u de verwarming in het passagierscompartiment op afstand in- of uitschakelen.De afstandsbediening heeft een bereik van ongeveer 1 km in het open veld.
Aan
► Als u deze toets ingedrukt houdt, wordt de verwarming onmiddellijk ingeschakeld (het groene controlelampje gaat ter bevestiging kort branden).
Uit
► Als u deze toets ingedrukt houdt, wordt de verwarming onmiddellijk uitgeschakeld (het rode controlelampje gaat ter bevestiging kort branden).
NOTIC E
Het controlelampje in de afstandsbediening knippert gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het signaal niet heeft ontvangen. In dat gevalmoet u vanaf een andere plaats het commando herhalen.
Page 66 of 272

66
Vervangen van de batterij
Het controlelampje in de afstandsbediening gaat oranje branden als de batterij bijna leeg is.Als het controlelampje niet meer brandt, is de batterij leeg.
► Draai het kapje met een muntstuk los en vervang de batterij.
NOTIC E
De maximale verwarmingsperiode bedraagt ongeveer 45 minuten, afhankelijk van de
klimaatomstandigheden.
NOTIC E
De ventilatie wordt alleen ingeschakeld als de laadtoestand van de accu dat toelaat. De verwarming wordt ingeschakeld als: – de laadtoestand van de accu en het brandstofniveau toereikend zijn,– de motor sinds de vorige verwarmingscyclus een keer is gestart,– de periode tussen twee verwarmingsverzoeken ten minste 60 minuten is.
WARNI NG
De programmeerbare verwarming werkt via de brandstoftank van de auto. Controleer vóór het gebruik of er voldoende brandstof in de tank aanwezig is. Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, raden we u ten zeerste af de verwarming te gebruiken.Schakel de extra verwarming altijd uit voordat u gaat tanken om brand- en explosiegevaar te voorkomen.
WARNI NG
Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage of een werkplaats zonder een uitlaatgasafvoersysteem.Parkeer de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier, enz.) - brandgevaar!
WARNI NG
Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm worden.Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken en raak deze oppervlakken nooit aan - kans op brandwonden!
Gooi de batterijen van de afstandsbediening niet bij het gewone afval. Ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Breng ze naar een speciaal inzamelpunt.
Page 67 of 272

67
Ergonomie en comfort
3
Instapverlichting
Automatisch in-/uitschakelen
De instapverlichting voor gaat branden als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd.Alle instapverlichting gaat branden als de auto wordt ontgrendeld, als een van de desbetreffende portieren wordt geopend en als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening. De instapverlichting dooft langzaam nadat het contact AAN is gezet en als de auto wordt vergrendeld.
WARNI NG
Zorg ervoor dat objecten niet in contact komen met de instapverlichting.
Type 1
Altijd AAN, contact AAN.
Gaat branden wanneer een van de voor- of achterportieren wordt geopend.Altijd UIT.
Type 2
Voor: gaat branden wanneer een van de voor- of achterportieren wordt geopend (schuifdeur en afhankelijk van de uitrusting de
linker achterdeur of de achterklep).Altijd AAN, contact AAN.
Tweede zitrij: gaat branden wanneer een van de achterportieren wordt geopend (schuifdeur en afhankelijk van de uitrusting de linker achterdeur of de achterklep).Altijd UIT.
Afzonderlijke leeslampjes
Wanneer de auto hiermee is uitgerust, kunnen ze met behulp van de schakelaar worden in- en uitgeschakeld.Bedien, wanneer het contact AAN staat, de desbetreffende schakelaar.
Page 68 of 272

68
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatisch inschakelen van de verlichting/dagrijverlichtingAlleen positielicht
Dimlicht of grootlicht
NOTIC E
Het branden van het desbetreffende controlelampje geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
NOTIC E
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen. Dit is normaal. De condens verdwijnt enkele minuten na het inschakelen van de lampen.
Overschakelen van dimlicht
naar grootlicht
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dimlicht naar grootlicht en terug.In de stand “AUTO” of wanneer alleen het positielicht is ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Selectiering mistverlichting
Mistachterlicht
Dit werkt als het positielicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen en naar achteren om het uit te schakelen.Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (stand “AUTO”), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden.
Met mistlampen voor en mistachterlicht
Deze verlichting werkt als het dimlicht is ingeschakeld (handmatig of in de stand AUTO).Draai de ring:► één keer naar voren om de mistlampen voor in te schakelen en een tweede keer naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.
Page 69 of 272

69
Verlichting en zicht
4
► één keer naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen en een tweede keer naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen.Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (stand “AUTO”) of het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het positielicht branden.► Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het positielicht wordt dan ook uitgeschakeld.
NOTIC E
Als de verlichting niet wordt uitgeschakeldAls het contact UIT is, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld.Als het contact UIT wordt gezet, wordt de verlichting gedoofd. U kunt de verlichting echter altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar.
NOTIC E
Rijden in het buitenlandWanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de koplampen worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
WARNI NG
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het gebruik van de mistlampen voor en het mistachterlicht niet toegestaan. Ze zijn onder deze omstandigheden namelijk verblindend voor medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen voor en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval.Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te
schakelen, omdat de zonlichtsensor voldoende licht kan waarnemen.Schakel de mistlampen voor en het mistachterlicht uit zodra ze niet meer nodig zijn.
WARNI NG
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstralen van led-koplampen. U kunt dan ernstig oogletsel
oplopen.
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de lichtschakelaar omlaag of omhoog, tot voorbij het weerstandspunt.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Wanneer de zonlichtsensor signaleert dat er weinig omgevingslicht is, worden de kentekenplaatverlichting, het positielicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen. De verlichting kan ook gaan branden als er regen wordt gesignaleerd. Tegelijkertijd treden dan de automatische ruitenwissers met regensensor in werking.
Page 70 of 272

70
Zodra er weer voldoende licht is of nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld.
► Draai de ring naar de stand “AUTO”. Wanneer de functie wordt geactiveerd, wordt er tevens een melding weergegeven.► Draai de ring naar een andere stand. Er wordt een melding weergegeven ter bevestiging dat de functie is uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de zonlichtsensor gaat de verlichting branden en gaat dit waarschuwingslampje branden in het instrumentenpaneel. Daarnaast klinkt er een geluidssignaal en/of wordt er een melding weergegeven.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
WARNI NG
Bij mist of sneeuw signaleert de zonlichtsensor mogelijk ten onrechte voldoende licht. In dat geval wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.Dek de zonlichtsensor, die zich op het dashboard of aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel (afhankelijk van de uitrusting) bevindt, niet af. De bijbehorende functies worden anders niet meer geregeld.
Dagrijverlichting/positielicht
De verlichting vóór wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.Deze verlichting doet dienst als:– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand “AUTO” en voldoende omgevingslicht).
– Positielicht (lichtschakelaar in de stand “AUTO” en weinig omgevingslicht of in de stand “Alleen positielicht” of “Dim-/grootlicht”).
NOTIC E
Als dagrijverlichting branden de leds feller.
Parkeerlicht
Door het positielicht alleen aan de zijde van het verkeer in te schakelen is de geparkeerde auto voor het verkeer goed zichtbaar.► Afhankelijk van de uitvoering: beweeg de lichtschakelaar binnen één minuut na het UIT zetten van het contact omhoog of omlaag om de positielichten aan de zijde van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: links van de weg parkeren: lichtschakelaar omhoog bewegen; de positielichten aan de rechterzijde gaan branden).Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middelste stand.
Page 71 of 272

71
Verlichting en zicht
4
Follow Me Home-verlichting
Handbediend
In-/uitschakelen► Geef met het contact UIT een “lichtsignaal” met de lichtschakelaar om de functie in of uit te schakelen.De handbediende follow me home-verlichting gaat na een bepaalde tijd automatisch uit.
Automatisch
Wanneer de ring in de stand “AUTO” staat en er weinig licht is, gaat het dimlicht automatisch branden wanneer het contact UIT wordt gezet.Het in- en uitschakelen en de duur van de Follow Me Home-verlichting kunnen worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie “automatische verlichting” is geactiveerd, gaan bij weinig omgevingslicht na het ontgrendelen van de auto het positielicht en het dimlicht automatisch branden.Het in- en uitschakelen en de duur van het branden van de instapverlichting kunnen worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Automatic High
Beam-systeem
Dit systeem schakelt met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de rijomstandigheden.
WARNI NG
Dit is een rijhulpsysteem.De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, het gebruik van de voor de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer geëigende verlichting en het naleven van de verkeersregels.
NOTIC E
Het systeem is actief wanneer u sneller rijdt dan 25 km/h.Als de snelheid lager wordt dan 15 km/h, wordt het systeem gedeactiveerd.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.Als de functie wordt uitgeschakeld, schakelt het verlichtingssysteem over op de stand “automatische verlichting”.De status van het systeem wordt opgeslagen in het geheugen als het contact UIT wordt gezet.
Page 72 of 272

72
Werking
Als de omgeving voldoende verlicht is en/of als de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht niet toelaat:– Het dimlicht blijft ingeschakeld. Deze controlelampjes branden op het instrumentenpaneel.In een zeer donkere omgeving en als de verkeerssituatie het toelaat:– Het grootlicht wordt automatisch ingeschakeld. Deze controlelampjes branden op het instrumentenpaneel.De functie wordt uitgeschakeld als de mistverlichting wordt ingeschakeld of als het systeem dichte mist signaleert.Als de mistverlichting wordt uitgeschakeld of als de auto de mistbank uit rijdt, wordt de functie automatisch weer ingeschakeld.Dit controlelampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.► Door een “lichtsignaal” te geven wordt de functie uitgeschakeld en schakelt het systeem over op de stand “automatische verlichting”:– als de controlelampjes “AUTO” en “Dimlicht” branden, schakelt het systeem over op het grootlicht,
– als de controlelampjes “AUTO” en “Grootlicht” branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.Geef nogmaals een lichtsignaal om het systeem weer in te schakelen.
NOTIC E
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden:– bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval, enz.),– als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker),– als zich voor de auto sterk reflecterende voorwerpen bevinden.Als het systeem dichte mist signaleert, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld.Het systeem signaleert geen:– weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers,– voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),– voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
WARNI NG
Reinig de voorruit regelmatig, met name het gebied vóór de camera.Het gedeelte van de voorruit bij de camera kan ook aan de binnenzijde beslaan. Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.Verwijder sneeuw van de motorkap en het dak van de auto om te voorkomen dat de sneeuw het zicht van de camera beperkt.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
0Ongeladen.
1Gedeeltelijke belading.
2Gemiddelde belading.
3Maximaal toegestane belading.
4 5 6Wordt niet gebruikt.