117
In bepaalde gevallen moet u flink aan
het stuur wiel draaien om de wielen te
bewegen (bijvoorbeeld als de wielen naar
het trottoir zijn gestuurd).
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
F
D
raai de sleutel in de stand 2 , contact aan,
om de motor te laten voorgloeien.
F
W
acht tot dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd en
activeer dan de startmotor door de
sleutel in stand 3 te houden tot de
motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait. Het lampje gaat niet branden als
de motor heet is. Bij sommige
weersomstandigheden wordt aanbevolen
de volgende voorschriften te volgen:
-
L
aat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Afhankelijk van de uitvoering, als de
airconditioning wordt geactiveerd en de
buitentemperatuur hoger is dan 35°C,
kan het stationaire motortoerental
oplopen tot 1300 rpm (afhankelijk van
de behoefte aan koeling).
-
W
acht onder winterse omstandigheden
na het aanzetten van het contact met
starten tot het lampje voorgloeien uit
is.
-
Laat onder extreem koude
omstandigheden
(temperatuur
lager dan -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair
draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede
werking en de duurzaamheid van de
mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
gevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide,
uit. Kans op vergiftiging met dodelijke
afloop! Bij een benzinemotor
kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2 minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit.
Wacht een paar seconden voordat u de
motor opnieuw start. Als de motor na
enkele startpogingen nog steeds niet
start, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor of de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
g
ebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de
bediening van de pedalen en de werking
van de snelheidsregelaar/-begrenzer
worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen
onder de stoel.
6
Rijden
119
Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de knop
"START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hier van via
een melding op de hoogte gebracht.
Afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
Met de conventionele sleutel/de sleutel
met afstandsbediening
F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met name
als de auto op een helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel mee te
nemen.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan het
contactslot veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Met Keyless entry and start
F Druk op de knop " START/STOP" ter wijl de
afstandsbediening zich in de detectiezone
bevindt.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt
de motor afgezet en het stuurslot vergrendeld.
Bij een auto met de automatische transmissie
EAT8 wordt de motor afgezet.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
6
Rijden
120
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
g
ebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de
bediening van de pedalen en de werking
van de snelheidsregelaar/-begrenzer
worden gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen
onder de stoel.
Aanzetten van het contact
bij een auto met Keyless
entry and start
Als de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich
in de auto bevindt, kan het contact
worden aangezet door zonder
pedalen in te trappen op de knop
" START/STOP " te drukken.
F
D
ruk op de knop " START/STOP":
de verlichting en lampjes van het
instrumentenpaneel gaan branden zonder
dat de motor wordt gestart.
F
Druk nogmaals op deze knop om het
contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen. Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Noodprocedure voor het
starten met Keyless entry
and start
Als de auto de elektronische sleutel niet
herkent in het detectiegebied doordat de
batterij van de afstandsbediening leeg is, kan
de noodsleutellezer links achter het stuur wiel
worden gebruikt om de auto te starten.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand,
trap het koppelingspedaal volledig in en houd
het pedaal ingetrapt totdat de motor start.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie, selecteer dan de stand P en trap
ver volgens het rempedaal stevig in.
F Druk ver volgens op de knop " S TA R T/
STOP ".
De motor wordt gestart.
F
H
oud de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.
Geforceerd afzetten van de motor
met Keyless entry and start
Uitsluitend in noodgevallen en bij stilstaande
auto kunt u de motor geforceerd afzetten.
F
H
oud daar voor de knop
" START/STOP " ongeveer drie
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld
zodra de auto stilstaat.
Afstandsbediening niet
herkend met Keyless entry
and start
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt als u een portier sluit of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
F
H
oud de knop " START/STOP " ongeveer
3
seconden ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten en neem
ver volgens contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip aangebracht die
over een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact deze
code worden herkend door de startblokkering.
Rijden
127
De stand N kunt u gebruiken in een file
of bij het wassen van de auto in een
wasstraat.
Schakelflippers aan de stuurkolom
F Trek de rechter flipper "+" of linker flipper " -"
naar u toe om op of terug te schakelen.
Met de flippers kunt u de neutraalstand
niet selecteren en de achteruitversnelling
niet in- en uitschakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de stand van de keuzeschakelaar
verandert of op de toets M drukt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
M. Manual (handmatig schakelen)
1 tot 8. Ingeschakelde versnelling
- Ongeldige waarde
F
A
ls op het instrumentenpaneel de
melding " Trap het rempedaal in"
wordt weergegeven, moet u het
rempedaal stevig intrappen.
Starten van de auto
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor waarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , N of D.
F
T
rap het rempedaal in en selecteer
de stand P .
Wanneer u met een zwaar beladen auto
moet wegrijden op een steile helling, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat
vervolgens het rempedaal los. F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de keuzeschakelaar
in een andere stand staat, dient u de
keuzeschakelaar in de stand P te zetten om te
kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de keuzeschakelaar in
de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
D of M is geselecteerd, rijdt de auto ook
zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de
auto achter.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder
de sleutel of afstandsbediening mee te
nemen.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
6
Rijden
171
Brandstoftank
Inhoud van de tank: - ongeveer 61 liter
(benzine).
-
ongeveer 50
liter (diesel).
Openen van de brandstofvulklep.
F Zet altijd eerst de motor af.
F O ntgrendel de auto als deze is voorzien van
het Keyless entry and start-systeem.
F
O
pen de brandstofvulklep.
Indien uw auto is voorzien van het Stop
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer
de motor zich in de STOP-stand bevindt;
zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop "START/STOP"
bij een auto met het Keyless entry and
start-systeem.
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter moet er minimaal 6
liter
brandstof worden getankt.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door
de onderdruk die ontstaat door de afdichting
van het brandstofcircuit.
F
K
ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van uw
auto). F
A
ls uw auto is voorzien van een
conventionele sleutel, steek deze dan in de
vuldop en draai de sleutel linksom. F
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop terug en sluit de dop door
deze rechtsom te draaien.
F
D
ruk de brandstofvulklep dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F
D
raai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F
S
teek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen klep
A in. Open de linker schuifdeur (indien
aanwezig) niet als de brandstofvulklep is
geopend, want anders kunnen de klep en
de schuifdeur beschadigd raken en kan de
persoon die tankt letsel oplopen.
7
Praktische informatie
185
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon of fles.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest de
AdBlue
® waardoor u de vloeistof niet in het
reser voir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren
op een warmere plaats staan en vul ver volgens
het reservoir bij.
Bij een storing in het AdBlue
® -systeem,
die bevestigd wordt door de melding " Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk", moet u
minimaal 5
liter bijvullen.
Giet nooit AdBlue
® in de brandstoftank. Als er AdBlue
® op de zijkant van de auto
of op een andere plaats is gemorst, spoel
het dan onmiddellijk weg met koud water
of veeg het weg met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
ver wijderd met een spons en warm water.
Toegang tot het AdBlue®-
reservoir
Een blauwe dop achter de brandstofvulklep
biedt toegang tot het AdBlue®-reservoir.
F
P
ak een jerrycan AdBlue
® (controleer de
houdbaarheidsdatum) en giet de inhoud van
de jerrycan in het AdBlue
®-reser voir van uw
auto.
Of
F
S
teek het vulpistool van de AdBlue
®-pomp
in de vulopening van het reser voir en vul bij
tot het vulpistool automatisch afslaat. Belangrijk:
Om er voor te zorgen dat het AdBlue
®-
reser voir niet overstroomt, wordt
aanbevolen:
F
O
m 10 tot 13
liter bij te vullen met
behulp van jerrycans met AdBlue
®.
Of
F
O
m bij een tankstation bij te vullen
tot het vulpistool voor de derde keer
automatisch afslaat.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reser voir leeg is geraakt ,
dient u ongeveer 5
minuten te wachten
voordat u het contact weer aanzet, zonder
het bestuurderspor tier te openen, de
auto te vergrendelen, de sleutel in het
contactslot te steken of de sleutel van
het Keyless entr y en star t-systeem in
het interieur te brengen .
Zet ver volgens het contact aan en start na
10
seconden wachten de motor.
F
Z
et het contact af en haal de sleutel uit het
contactslot.
F
D
raai de blauwe vuldop voor de AdBlue
®
linksom.
7
Praktische informatie
186
Onderhoudstips
Algemene adviezen voor wat betreft het onderhoud van uw auto vindt u in het garantie- en
onderhoudsboekje.Houd u aan de volgende voorschriften om
beschadiging van uw auto te voorkomen:
-
G
ebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge of schurende
doek of een schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
-
P
robeer hardnekkig vuil niet van de
koplampen, de achterlichten en de
randen ervan te verwijderen door er
langdurig een hogedrukreiniger op
gericht te houden, om te voorkomen dat
de vernislaag en afdichtingen beschadigd
raken.
-
G
ebruik nooit een schuurspons voor het
verwijderen van hardnekkig vuil, omdat
hierdoor de laklaag bekrast kan raken.
Gebruik in plaats daar van een zachte
doek met zeepsop.
-
R
einig tijdens het wassen van uw auto
nooit het interieur met een waterstraal.
-
W
anneer uw auto wordt gewassen in
een wasstraat met rolborstels, sluit dan
alle portieren en, afhankelijk van de
uitvoering, verwijder de sleutel. -
G
ebruik nooit een hogedrukreiniger
voor het reinigen van de motorruimte,
omdat hierdoor het elektrische systeem
beschadigd kan raken.
-
V
loeistof die in de bekerhouder wordt
ver voerd (bijvoorbeeld in een mok)
en wordt gemorst, kan bij contact met
schakelaars op het dashboard en de
middenconsole storingen veroorzaken.
Wees voorzichtig.
Om te voorkomen dat stickers op de
carrosserie beschadigd raken of losraken,
is het raadzaam om geen hogedrukreiniger
te gebruiken voor het wassen van uw
auto (afhankelijk van de uitvoering). Het is
raadzaam de auto te wassen met een sterk
stromende waterstraal en deze af te spoelen
met gedemineraliseerd water.
Alleen een microvezeldoekje is geschikt voor
het afvegen van uw auto. Dit moet schoon
zijn en voorzichtig worden gebruikt.
Laat lakreparaties uitsluitend over aan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Praktische informatie
188
Inhoud van de gereedschapsset
1.Wielblokken om het wegrollen van de auto
te voorkomen.
2. Afneembaar sleepoog.
3. To r x - s l e u t e l .
Voor het ver wijderen van de achterlichtunits
om een gloeilamp te vervangen.
Met bandenreparatieset
4.Bandenreparatieset.
Deze bestaat uit een 12V-compressor
en een flacon met afdichtmiddel om de
desbetreffende band tijdelijk te repareren
en op spanning te brengen. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
bandenreparatieset
.
5.
Sticker met snelheidslimiet.
Met reservewiel
6.Wielsleutel.
Hiermee kunnen de wielbouten worden
ver wijderd en kan de krik worden uit- en
ingedraaid.
7. Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
8. Gereedschap voor het ver wijderen van
sier-/wieldoppen (afhankelijk van de
uitvoering).
Hiermee kunnen, indien aanwezig, de
sierdoppen van de wielbouten van een
lichtmetalen velg of het sierdeel van een
stalen velg worden verwijderd. 9.
Dop voor slotbouten.
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het reser vewiel.
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto. Van welk gereedschap uw
auto is voorzien, is afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in de
Richtlijn 2006/42/EG over machines.
Bepaalde delen van de krik, zoals de
schroefdraad of de verbindingen kunnen
letsel veroorzaken: vermijd aanraking.
Verwijder voorzichtig alle smeervetresten.
In geval van pech