56
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruikmaken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg er voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.Uitstelbare
achterportierruiten
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F D uw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende stand te
vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
57
Stuurwielverstelling
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om
het verstelmechanisme van het stuur wiel te
ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
F
D
uw de hendel omlaag om het verstelmechanisme
van het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Spiegels
Buitenspiegels
Afstellen
Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels
goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk
te maken.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen
(parkeren, smalle garage enz.)
F
K
antel de spiegel naar de auto.
Elektrisch inklappen
F Beweeg schakelaar A of draai schakelaar C (afhankelijk van de uitvoering) naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F
B
eweeg schakelaar B of C (afhankelijk van
de uitvoering) in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
F
Ze
t schakelaar A of C (afhankelijk van de
uitvoering) weer in de middelste stand. Bij stilstaande auto en aangezet contact
kunnen de buitenspiegels van binnenuit
elektrisch worden ingeklapt:
Elektrisch uitklappen
De spiegels worden weer elektrisch uitgeklapt
zodra de auto ontgrendeld wordt met de
afstandsbediening of de sleutel. Trek als
de spiegels zijn ingeklapt met behulp van
schakelaar A de schakelaar nogmaals naar
achteren.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels bij het vergrendelen/ontgrendelen kan
worden gedeactiveerd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig
inklappen.
F Zet schakelaar A in de
middelste stand.
F
T
rek schakelaar A naar
achteren.
Vergrendel om de spiegels van buitenaf in te
klappen de auto met de afstandsbediening of
de sleutel.
3
Ergonomie en comfort
67
Laden
F Zorg er voor dat het laadgedeelte vrij is.
F P laats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
F
Z
odra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het lampje van de lader groen branden.
F
D
e batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F
Z
odra de batterij volledig opgeladen is, gaat
het lampje van de lader uit. Zorg dat er geen metalen voor werpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat –
kans op over verhitting of onderbreking
van het opladen!Controle van de werking
De status van het lampje geeft de werking van
de lader aan.
Status van het
lampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen compatibel apparaat
gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Brandt
permanent,
groen Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Knippert oranje
Detectie van een vreemd
voorwerp op het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Laadschot
Als het lampje oranje brandt:
- v er wijder het apparaat en plaats
het opnieuw in het midden van het
laadgedeelte.
of
-
v
er wijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
onderbroken bij het openen van een portier of
bij het afzetten van het contact. Brandt
permanent,
oranje
Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van de
batterij van het apparaat
te hoog.
Storing van de lader.
3
Ergonomie en comfort
84
Plafonnier
Automatisch inschakelen/
uitschakelen
Leeslampjes (afhankelijk van de uitvoering)
Deze kunnen worden in- en
uitgeschakeld met behulp van een
schakelaar.
Bedien bij aangezet contact de
desbetreffende schakelaar.
De plafonnier vóór gaat automatisch branden
als de sleutel uit het contact wordt gehaald.
Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een
portier wordt geopend of als de auto wordt
gelokaliseerd met de afstandsbediening, gaan
alle plafonniers branden.
De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat
het contact is aangezet en nadat de auto is
vergrendeld.
Let op dat u nergens mee tegen de
plafonniers stoot.
Ty p e 1
Blijft branden, bij aangezet contact. Gaat branden als een van de
voor- of achterportieren wordt
geopend.
Permanent uit.
Ty p e 2
Voorin: de plafonniers gaan
branden zodra een van de
portieren of deuren (schuifdeur en
afhankelijk van de uitvoering de
linker achterdeur of de achterklep)
wordt geopend.
Blijft branden, bij aangezet contact.
Permanent uit.
Ergonomie en comfort
110
U moet zich houden aan het
volgende voorschrift, dat ook op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde is vermeld:
Uitschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde. De airbag is toegankelijk
vanaf de zijkant van het dashboardkastje als het
voorpassagiersportier is geopend.
F
D
raai deze in de stand OFF .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het
contact brandt dit lampje in het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.Schakel bij uitvoeringen met
de Multi-Flex bank of een
dubbele cabine de airbag
vóór aan passagierszijde
uit wanneer u lange
voorwerpen vervoert.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorstoel plaatst.
Anders kan het kind ernstig of fataal
gewond raken bij het afgaan van de
airbag.
Opnieuw inschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van de voorpassagier te
garanderen.
Storing
Als dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden, neem dan altijd contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waar van de AIRBAG VÓÓR is INGESCHAKELD.
Bij het afgaan van de airbag kan het KIND
LEVENSGEVA ARLIJK GEWOND RAKEN.
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Waarschuwingssticker – Airbag vóór aan
passagierszijde
Veiligheid
113
Adviezen
Een onjuist bevestigd kinderzitje kan de
veiligheid van het kind in gevaar brengen
in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij
korte ritten, worden vastgemaakt waarbij
de speling ten opzichte van het lichaam
van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met een rugleuning te
plaatsen op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats
de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.Kinderen voorin
Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde uit zodra een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Anders kan het kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
We adviseren een stoelverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van
een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de zijruiten
achter om jonge kinderen tegen de zon te
beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.Kinderen achterin
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting is
het noodzakelijk dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.
5
Veiligheid
114
Mechanisch kinderslot
Beide schuifdeuren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
Vergrendelen
Draai de knop op de zijkant van de
schuifdeur omhoog.
Ontgrendelen
Draai de rode knop op de zijkant van
de schuifdeur omlaag.
Elektrische
kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging, die vanaf de
bestuurdersplaats kan worden ingeschakeld,
voorkomt dat de deuren achter (schuifdeuren
en achterdeuren of achterklep) van binnenuit
kunnen worden geopend.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets: het lampje van de toets blijft branden zolang de kinderbeveiliging is
ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf
te openen.
F
D
ruk opnieuw op deze toets: het lampje
blijft uit zolang de kinderbeveiliging is
uitgeschakeld. Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Ga niet rijden als de schuifdeur is
geopend.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Ver wijder vóór het verlaten van de auto
altijd de contactsleutel, zelfs wanneer u de
auto maar even verlaat.
Met het contact aan:
Veiligheid
116
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000 km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Sommige rijhulp- of parkeerhulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2
minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
Starten – afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand, trap het koppelingspedaal
volledig in en houd het pedaal ingetrapt
totdat de motor start.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, selecteer dan de
stand P en trap ver volgens het rempedaal
stevig in.
Met de conventionele sleutel/de sleutel
met afstandsbediening
1. Stand Stop .
2. Stand Contact aan.
3. Stand Starten .
F
S
teek de sleutel in het contactslot. Het
systeem herkent de startcode.
Rijden