115
Rijadviezen
F Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
F
R
icht uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel
kunt reageren op onver wachte situaties.
F
K
ies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd
afstand van de auto's voor u, vooral bij
slecht weer.
F
V
oer handelingen die veel aandacht vergen
(bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij
stilstaande auto uit.
F
B
ij lange ritten is het raadzaam om elke
twee uur pauze te nemen.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4
minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
6
Rijden
139
Uitschakelen
F Draai rolknop 1 in stand 0. De informatie
van de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Zodra de rijsnelheid de ingestelde
snelheid weer heeft bereikt, wordt de
snelheidsbegrenzer ingeschakeld: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven. De snelheidsregelaar blijft na het
schakelen actief ongeacht het
versnellingsbaktype bij auto's met Stop &
Start-systeem.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (pauze):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
6
Rijden