Page 105 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen103OverzichtORichtingaanwijzer
3 107XGordelverklikker 3 107vAirbags en gordelspan‐
ners 3 108VAirbag deactiveren
3 108pLaadsysteem 3 108ZStoringsindicatielamp
3 109HLaat auto spoedig
nakijken 3 109STOPPENSchakel motor uit
3 109JSysteemcontrole 3 109RRem- en koppelingssys‐
teem 3 109m , oHandrem 3 109
Elektrische parkeerrem
3 110uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 110RSchakelen 3 110LLane Keep Assist
3 111bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 111!Voorverwarmen 3 111%Uitlaatfilter 3 111YAdBlue 3 112wSpanningsverliesde‐
tectie 3 112IMotoroliedruk 3 112Y oTe laag brandstofpeil
3 112W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 111DAutostop 3 1138Buitenverlichting 3 1139Dimlicht 3 113CGrootlicht 3 113fGrootlichtassistentie
3 113òSysteem voor gecontro‐
leerde afdaling 3 110>Mistlamp 3 113øMistachterlicht 3 113
3 114mCruise control 3 113ßSnelheidsbegrenzer
3 114ØActieve noodrem 3 185hPortier open 3 114
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Page 106 of 287
104Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Driver Information CentreDagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller telt tot 9.999 km en
begint dan weer bij 0.
Druk enkele seconden lang op L om
de dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 115.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Page 107 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen105Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelampje o gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een juist motoroliepeil wordt aange‐
geven door het bericht Oliepeil juist.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje H. Meet het
motoroliepeil met behulp van de olie‐
peilstaaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 219.
Bij een meetfout verschijnt het bericht
Oliepeilmeting ongeldig . Meet het
motoroliepeil handmatig met behulp
van de peilstaaf.
Page 108 of 287

106Instrumenten en bedieningsorganenService-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 257.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
zeven seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer geen service vereist is verschijn er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool < continu
branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km vereist is, gaat
< eerst knipperen en vervolgenscontinu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. < knippert eerst
en blijft vervolgens continu branden
totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● houd toets M of CHECK inge‐
drukt
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
< verdwijntService-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op M. De service-
informatie blijft enkele seconden op
het display staan.
Page 109 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen107
Druk afhankelijk van de versie op de
toets CHECK om de status van de
service-informatie te allen tijde op te
vragen.
Service-informatie 3 257.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 101.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 224.
Richtingaanwijzers 3 129.
Gordelverklikker
X brandt of knippert op de instrumen‐
tengroep. Er zit ook een lampje in de
dakconsole. De grote symbolen
verwijzen naar de Veiligheidsgordels
van de voorstoelen, de kleine symbo‐
len verwijzen naar de zitplaatsen
tweede zitrij achterin.
● Bij het inschakelen van het
contact lichten X op de instru‐
mentengroep en de symbolen op
de dakconsole eventjes op. Voor
de voorstoelen blijven X op de
Page 110 of 287

108Instrumenten en bedieningsorganeninstrumentengroep en de symbo‐len op de dakconsole branden
totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
● Wanneer er bij een snelheid van meer dan 20 km/u een veilig‐
heidsgordel wordt losgeklikt, gaat het symbool in de dakcon‐
sole voor de betreffende zitplaats
knipperen en klinkt er een
geluidssignaal. Voor de zitplaat‐
sen tweede zitrij geldt dit alleen
als er ten minste al een veilig‐
heidsgordel eerder was omge‐
daan.
Ook brandt X op de instrumen‐
tengroep.
Na twee minuten stopt het
geluidssignaal en brandt X in de
dakconsole continu totdat de
veiligheidsgordel van de betref‐
fende zitplaats is omgedaan.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt het controlelampje ca. vier
seconden. Brandt deze niet, dooftdeze niet na vier seconden of licht
deze tijdens het rijden op, dan is er
een storing in het airbagsysteem. De
hulp van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 57.
Airbagsysteem 3 61.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd. * OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 66.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Page 111 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen109Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐ achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.Service-indicatie
H brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Schakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Handrem
m brandt rood.
Page 112 of 287

110Instrumenten en bedieningsorganenLicht op wanneer de handmatige
parkeerrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 164.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische parkeerrem is aangetrok‐
ken 3 164.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐ veerd of werkt niet. Activeer de auto‐
matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 164.
Elektrische handrem defect E brandt geel.
Brandt Storing in de elektrische parkeerrem
3 164.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 164.
Schakelen R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Systeem voor gecontroleerde afdaling
ò brandt of knippert groen.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert groen
Het systeem is in gebruik.