BELANGRIJK
129)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
54)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.55)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
56)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
57)De sensoren achter kunnen onjuiste
informatie geven, omdat ze het samenstel
van de trekhaak en de kogel en de
bijbehorende bevestiging interpreteren als
een obstakel in de zone achter het voertuig.
LANE ASSIST
SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
58) 59) 60) 61) 62) 63)
Het Lane Assist-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen
te berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer één van de begrenzingslijnen
van de rijstrook worden gedetecteerd
en het voertuig onbedoeld de lijn
overschrijdt (richtingaanwijzer uit), geeft
het Lane Assist-systeem een voelbare
waarschuwing af door koppel af te
geven op het stuurwiel (trilling), en
wordt de bestuurder op deze manier
gewaarschuwd dat hij actie moet
ondernemen om binnen de rijstrook te
blijven.
BELANGRIJK De kracht die door het
systeem wordt uitgeoefend op het
stuurwiel is voldoende voor de
bestuurder om op te merken maar deze
kan overwonnen worden zodat hij
controle over de auto kan behouden.
150
STARTEN EN RIJDEN
61)Dek het werkingsbereik van de camera
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere voorwerpen op de
motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg
ervoor dat die de werking van de camera
niet belemmeren.
62)De camera kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals:
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de
voorruit.
63)De werking van de camera kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, voertuigen die de weg oversteken of
in de andere richting op dezelfde rijbaan
rijden, in een krappe bocht), door
omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken om
te voorkomen dat er krassen op de voorruit
komen. De werking van de camera kan ook
beperkt of afwezig zijn onder sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.TRAFFIC SIGN
RECOGNITION
(indien aanwezig)
130) 131) 132)
64) 65) 66) 67) 68)
Het systeem detecteert automatisch de
herkenbare verkeersborden door
middel van een sensor op de voorruit
fig. 107:
snelheidslimieten;
inhaalverbod;
verkeersborden die het einde van de
bovenstaande verboden aanduiden.
Het systeem controleert altijd de
verkeersborden met betrekking tot de
huidige snelheidslimiet en mogelijke
inhaalverboden.
BELANGRIJK Het systeem is
ontworpen voor de detectie van
verkeersborden die voldoen aan de
specificaties van de Conventie van
Wenen en de eisen van ENCAP 2018.
GEBRUIK VAN
VERKEERSBORDEN-
HERKENNING
Inschakeling en uitschakeling van
het systeem
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden met het menu in de
Uconnect™7” HD LIVE-en
Uconnect™7” HD Nav
LIVE-systemen (indien aanwezig).
OPMERKING Bij versies met een
Uconnect™Radiokan het systeem
in-(uitgeschakeld worden op het
instrumentenpaneel (zie de paragraaf
“Display” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
OPMERKING Het systeem wordt
geactiveerd wanneer de motor gestart
wordt.
De status van het systeem wordt in het
“Driver Assist”-deel fig. 108van het
display op het instrumentenpaneel
weergegeven (zie de paragraaf
“Display” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”):
107F1B0656
152
STARTEN EN RIJDEN
A. Aanduiding snelheidsbegrenzing;
B. Aanduiding snelheidsbegrenzing in
combinatie met extra
specificatiesignalen;
C. Aanduiding niet inhalen.
Het systeem kan een extra
verkeersbord, bijv. een lagere
snelheidslimiet bij regen, herkennen. Dit
wordt uitsluitend op het deel van het
display van het instrumentenpaneel
getoond als de volgende
omstandigheden zich voordoen:
het extra signaal mist verschijnt
wanneer de mistlampen of de
mistachterlichten ingeschakeld zijn;
het extra signaal sneeuw verschijnt
wanneer de buitentemperatuur gelijk of
lager is dan 3°C en de ruitenwissers
functioneren;
het extra signaal regen verschijnt
wanneer de ruitenwissers functioneren.
BELANGRIJK
130)The system only detects the preset
traffic signs. If the minimum visibility
conditions and distance from the sign are
met it can detect all traffic signs.
131)The system is an aid for driving and
does not relieve the driver of responsibility
for driving the car. Always respect the
highway code of the country you are
driving in.
132)When the system is active, the driver
is responsible for controlling the car and
monitoring the system, and must be ready
to intervene as appropriate if necessary.
BELANGRIJK
64)Functionality may be limited or the
system may not work if the sensor is
obstructed.65)The system may have limited operation
or not work at all in weather conditions,
such as heavy rain, hail, thick fog and low
temperatures. Strong light contrasts can
influence the recognition capability of the
sensor.
66)The area surrounding the sensor must
not be covered with stickers or any other
object.
67)Do not tamper or perform any
operations in the area of the windscreen
directly surrounding the sensor.
68)Clean the windscreen from foreign
matters such as bird droppings, insects,
snow or ice. Use specific detergents and
clean cloths to avoid scratching the
windscreen.
108F1B0638
153
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Een er overheen geplaatste
onderbroken middenlijn geeft het
midden van het voertuig aan om
parkeermanoeuvres of het uitlijnen van
een sleepoog te vergemakkelijken. De
verschillende gekleurde zones geven de
afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.
In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 113:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (A) 0–30 cm
Geel (B) 30–100 cm
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder
het bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
133)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
69)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
113F1B0167C
156
STARTEN EN RIJDEN
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Stand/conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren(3)●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Getande aandrijfriem distributie visueel controleren
(1.4 Turbo MultiAir versies)(3)●
Oliepeil van de krachtoverbrenging verdeelbak (PTU)
controleren (versies 4x4)●●
Vloeistofpeil achterdifferentieel controleren (versies 4x4)●●
(3) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal
kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
195
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren●●●●●●●●●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●●●●●●●●●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen●●●●●●●●●●
Bougie vervangen(3)●●●●●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen●
Luchtfilterelement vervangen(4)●●●●●
Remvloeistof verversen(5)
(3) Om de correcte werking te waarborgen en ernstige schade aan de motor te voorkomen, is het essentieel gebruik te maken van uitsluitend specifiek voor deze
motoren goedgekeurde bougies; alle bougies moeten van hetzelfde type en merk zijn (zie paragraaf “Motor” van het hoofdstuk “Technische gegevens”);neem
de vervangingsintervallen van de bougies volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema strikt in acht. Het is raadzaam om voor de vervanging van de
bougies contact op te nemen met het FIAT Servicenetwerk.
(4) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 15.000 km vervangen worden.
(5) Remvloeistof moet om de 2 jaar vervangen worden, ongeacht de afgelegde afstand.
199
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Stand/conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren(4)●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (behalve 1.3 MultiJet 16V-versies)(4)●●
Oliepeil van de krachtoverbrenging tussenbak (PTU)
controleren (behalve 2.0 Multijet 4X4 versies)●●
Controleer oliepeil van elektro-hydraulische actuator en
bijvullen indien nodig (1.6 Multijet versies met
automatische versnellingsbak met dubbele koppeling)(5)
●
(4) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal
kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
(5) Jaarlijks uit te voeren controle voor auto's in landen met zeer strenge klimaten (koude landen).
202
ONDERHOUD EN ZORG
VERSIES MET
Start&Stop-systeem
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 176 van de
accusensor C op de minklem D (–) van
de accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor D zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer op de
sensor C aan zoals wordt aangegeven.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
87) 88) 89)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
90)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
176F1B0744
217